Hermans schreef in zijn leven niet veel poëzie: slechts ruim honderd gedichten, die in een relatief korte periode in een vroege fase van Hermans’ schrijverschap ontstonden. Zijn eerste gedicht publiceerde hij in 1939 in de schoolkrant, het laatste gedateerde is van 1953. Al een paar jaar eerder, in 1950, had hij aan Simon Vinkenoog geschreven: ‘Over de dichter W.F.H. kan ik je niet inlichten, doordien zijn poëzie mij sinds lang niet meer interesseert.’
Hermans publiceerde vier bundels poëzie. In 1944 verscheen in een kleine oplage in eigen beheerKussen door een rag van woorden, in 1946 Horror Coeli en andere gedichten, in 1948 Hypnodrome. Gedichten en in 1968 Overgebleven gedichten.
Critici konden over het algemeen weinig beginnen met Hermans’ poëzie, hoewel Paul Rodenko en Ad den Besten genuanceerd positief waren. Hans van Straten formuleerde het in een recensie van Horror Coeli zo: ‘deze bundel [is] meer merkwaardig dan goed’. Terugblikkend schreef Hermans zelf in 1983 in een brief: ‘…soms heb ik het gevoel dat deze gedichten, vooral de oudste, niet door mijzelf geschreven zijn, maar door een door mij verzonnen romanfiguur uit een roman die in de pen gebleven is.’