Als de sterren zingen
‘Waarom zou ik, in ’t lied van de krekels/ het zingen van de sterren niet horen?’ Deze woorden dansen. Ze klinken zoet en helder. En samen vormen ze een vraag zo verbeeldingsvol en ongrijpbaar als het leven zelf, dat je als vanzelfsprekend accepteert dat er nooit een antwoord komt.
●●●●●
Tonke Dragt (1930) schreef ze. Ze besluiten Als de sterren zingen, misschien wel haar laatste boek. Ze zijn typerend voor haar schrijverschap waarin grenzen tussen fantasie en werkelijkheid niet bestaan. Het is die grenzeloosheid die de nieuwe verhalenbundel, als een schitterende afspiegeling van Dragts oeuvre, universele zeggingskracht en een tijdloos karakter geeft.
‘Nieuw’ betekent niet enkel nieuw werk. Dragt selecteerde 26 verhalen en enkele daarvan kennen we al. De meeste verhalen zijn echter allang onverkrijgbaar, of nooit eerder gepubliceerd. Zoals ‘De drie dwazen’ (1956), een (kerst)vertelling over de existentiële strijd van een wetenschapper die in tegenstelling tot zijn vrienden nietmet die ene stralende ster is meegereisd, en sindsdien worstelt met eenzaamheid en de vraag waarom hij niet (meer) in wonderen gelooft. Ook het gevoelvolle slotverhaal over een koning die niet begrijpt waarom zijn jongste zoon ’s nachts naar buiten gaat om de sterren te horen zingen, is onbekend. Dragt was 17 toen ze het schreef en woonde nog in haar geboorteland Indonesië. Bedwelmd door een tropische nacht ‘was het er opeens, geheel compleet’, schrijft Dragt.
Zo’n ontstaansgeschiedenis volgt na bijna alle verhalen. Ze lezen als oprechte autobiografische anekdotes en maken deze bundel volstrekt uniek in Dragts oeuvre. Ze kenschetsen Dragt als mens én als de mysterieuze verhalenverteller die ze is, en bieden boeiende persoonlijke en literaire wetenswaardigheden. Na ‘De doos van Ibrahim’ – een sprookje dat, geholpen door Dragts eigen, treffende kleurrijke waskrijtillustraties, is doortrokken van een magische oosterse sfeer – onthult Dragt overwogen te hebben een soort Duizend-en-een-nachtboek te schrijven. Evenzo wilde ze ooit een tuinverhalenbundel samenstellen. Wie haar collages vol bloemenpracht en vlindergefladder ziet, en ‘Twee rode tulpen’, ‘Het woud van petunia’s’ en ‘Zeven nachten in een tuin’ leest, zal betreuren dat het bij een idee is gebleven.
Dragt blijft ook met haar woorden betoveren. Ze is een meester in suggestie en in het oproepen van de juiste sfeer. In ‘Zeven nachten in een tuin’ word je net als nachtdief Jonathan moeiteloos overmeesterd door een bijgelovige angst, veroorzaakt door meeslepende zinnen vol vage nachtgeluiden. Daarentegen is het kafkaëske ‘Een visum voor Bureaucratië’ eerder humorvol. Met plagerige raadsels speelt Dragt met je zoals de Bureaucratische Ambassade dat met haar hoofdpersonage doet. ‘In de maneschijn’, dat Dragt schreef naar aanleiding van de Hongaarse opstand (1956), is dan weer pure melancholie, met zinnen die zingen van onvervuld verlangen.
Dragt lezen voelt als kijken door een caleidoscoop. Perspectieven wisselen. Kleuren verschuiven. Patronen veranderen. Wie wil niet blijven draaien? Wie wil niet, ‘in ’t lied van de krekels/ het zingen van de sterren kunnen horen?’
Alle beelden zijn van Tonke Dragt zelf: collages, illustraties en schilderijen uit een periode van ruim zestig jaar. Bij veel verhalen beschrijft ze bovendien de ontstaansgeschiedenis ervan. Zo vertelt dit boek niet alleen de verhalen, maar heeft het ook een beeld van de verhalen áchter de verhalen.
ISBN | 9789025873745 |
---|---|
Aantal pagina's | 432 |
Datum van verschijning | 20171211 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 164 mm |
Hoogte | 242 mm |
Dikte | 38 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres