Baron Wenckheim keert terug
László Krasznahorkai Briljant speelt de Hongaarse meester met het verlangen naar een Messias in een post-communistische samenleving.
Nog voordat László Krasznahorkai zijn roman goed en wel laat beginnen, krijg je een waarschuwing. Zogenaamd niet van de schrijver zelf, maar van een door hem opgevoerde impresario van een symfonieorkest die zijn musici zes pagina’s lang, tot aan de titelpagina toe, de les leest. Ze moeten iets tot ‘klinken’ brengen, in harmonie, zoals het een symfonieorkest betaamt. Daarom eist hij dat ze hem alles vertellen wat er in hen omgaat, tot in de kleinste details. Alsof alleen zo de waarheid kan worden gevonden, de enige echte, hoe onaangenaam ook.
Pas na die donderpreek gaat het doek op en begint Baron Wenckheim keert terug, een roman die klinkt als Wagners Götterdämmerung. Want van begin tot eind dondert het in dit boek en openbaart het leven zich in een duistere gedaante. Krasznahorkai (1954) bedwelmt je daarbij met zijn melodieuze, duizelingwekkend lange en kronkelende zinnen, die soms een aantal bladzijden beslaan en alle mogelijke gedachtesprongen van zijn uiteenlopende personages bevatten. Als je zijn eerder vertaalde romans De melancholie van het verzet (2016) en Satanstango (2012) niet kent, is die uitbundige stijl ongetwijfeld wennen, maar zodra je doorhebt dat met elke nieuwe lange zin een ander personage aan het woord komt, ga je erin mee en snap je dat hiermee de grilligheid van het menselijk denken en handelen wordt benadrukt.
Overzichtelijke verhaallijnen
Deze uit 2016 daterende, maar nu pas vertaalde roman bevat twee overzichtelijke verhaallijnen, die aan het slot samenkomen in een gruwelijke grande finale. De eerste is die van een waanzinnig geworden professor die zich van de wereld heeft afgezonderd in een hut in het Braambos aan de rand van een stad in post-communistisch Hongarije. Zijn rust wordt verstoord door een 19-jarig meisje, dat ineens met een groep journalisten voor zijn deur staat en beweert dat ze zijn dochter is. Ze wil dat hij haar erkent en eist geld.
Vanaf dat moment staat ieders leven op zijn kop, zeker als de professor op een gegeven moment naar een geweer grijpt. En alsof dat nog niet genoeg is, duikt ook nog een fascistische knokploeg van bikers op, de Lokale Krachten, die de orde in de stad probeert te handhaven en naar een ‘zuivere mens’ streeft.
De tweede verhaallijn is die van de halvegare ‘baron’ Béla Wenckheim. Als 19-jarige is hij met zijn ouders naar Zuid-Amerika geëmigreerd om zesenveertig jaar jaren later met torenhoge gokschulden uit Argentinië te vluchten. Zesenveertig jaar later keert hij naar zijn geboortestad terug in de hoop om voor zijn dood nog één keer zijn vertrouwde wereld van vroeger te zien. Berichten in de media hebben de mare verbreid dat hij een schatrijke baron of zelfs een graaf is, die een deel van zijn vermogen aan die stad wil schenken. Terwijl hij in werkelijkheid niet van adel is, geen rooie cent heeft en door verre verwanten uit Wenen, die een smet op het familieblazoen willen voorkomen, van zijn Argentijnse schuldeisers is verlost en naar Europa gehaald, in de hoop dat hij niet meer voor nieuwe schandalen zal zorgen. In dure kleren gestoken en met een breedgerande hoed met rood lint op, maakt hij zijn rentree in Hongarije.
Krasznahorkai introduceert deze Hongaarse Don Quichot op zoek naar zijn Dulcinea in een meesterlijke treinscène, met een op vluchtelingen en zigeuners scheldende conducteur, die een knipmes is als het om hogergeplaatsten gaat. Ook voorziet hij hem van een Sancho Pancha in de persoon van de geestige bandiet Dante (die zich niet vernoemd heeft naar de Florentijnse dichter, maar naar de Braziliaanse voetballer).
Eenmaal op het station van de stad aangekomen wordt de nietsvermoedende, schuchtere baron onthaald door een uitzinnige menigte. Een vrouwenkoor zingt Don’t cry for me Argentina. De kruiperige burgemeester, die alles in het werk stelt om bij zijn weldoener in het gevlei te komen, houdt een vlammende welkomsttoespraak, terwijl de baron er allemaal niets van wil weten.
De nederige hypocrisie van de notabelen van het stadje druipt hier van de pagina’s. Krasznahorkai benadrukt die gluiperigheid in een vermakelijke scène waarin de burgemeester na afloop van dat onthaal thuis een nekmassage krijgt van zijn vrouw, die op zijn rug zit en eigenlijk van hem walgt.
De baron is intussen op zoek naar zijn kortstondige jeugdliefde Marika. Hij herinnert zich haar echter als Marietta en beschouwt haar als de enige liefde die hij in zijn leven heeft gekend.
Een andere belangrijke figuur is de politiecommissaris, een maffiose figuur, die voor het behartigen van zijn illegale belangen de Lokale Krachten inzet. Hij is de enige echte baas van het stadje. Iedereen siddert voor hem.
Aan de hand van personages als de burgemeester en de commissaris laat Krasznahorkai de ontaarde post-communistische Hongaarse samenleving zien. Een corrupt en dictatoriaal bestuur heeft er de prille democratie van na 1989 vervangen. De nieuwe elite, die vaak voortkomt uit de oude, is vooral uit op eigen gewin. En het gewone volk slikt alles, bang als het is gemaakt onder het communisme.
Verdriet
Dat de ontmoeting tussen de baron en zijn Marietta niet tot het grote geluk zal leiden, verbaast je niet. Terwijl Marika in haar teruggekeerde jeugdliefde de Messias zag die haar had kunnen verlossen uit haar ellende. Zij vertolkt dan ook de teleurstelling en de frustraties van veel andere Hongaren die na 1989 op een beter leven hoopten.
Als het met de baron slecht afloopt beseffen de machthebbers dat ze het bij het verkeerde eind hebben. Alles wordt nu in het werk gesteld om de geschiedenis te herschrijven. Zo heeft de burgemeester zijn lofrede op het station nooit gehouden en worden krantenberichten en foto’s van de gebeurtenissen vernietigd.
Krasznahorkai laat in deze ‘Grote Oost-Europese Roman’ de tragiek van de post-communistische samenlevingen zien. De nieuwe machthebbers verschillen weinig van hun communistische voorgangers, terwijl het volk zich laat inpalmen door de eerste de beste valse profeet, omdat het jarenlang is onderdrukt, geen eigen mening heeft kunnen vormen en niet weet hoe het met vrijheid moet omgaan.
Dat Krasznahorkai deze ontaarde samenleving straft door te eindigen met een Götterdämmerung, inclusief een tirade op het ‘niet-deugende Hongaarse mensentype’, maakt deze beklemmende roman met zijn overvloed aan vermakelijke personages en zijn ellenlange, verrukkelijke zinnen juist in deze tijd van bedreigde democratieën extra belangrijk.
Het is de impresario gelukt om in 496 bladzijden iets onheilspellends te laten klinken. Niet voor niets eindigt hij zijn voorstelling met een opsomming van alle hoofdrolspelers, figuranten, attributen, locaties, het dansschema en ten slotte met een da capo al fine (‘vanaf het begin tot het einde’). Alsof hij daarmee zijn sombere boodschap voor zijn publiek nog eens wil herhalen.
In een kleine Hongaarse stad verspreidt zich het gerucht dat Béla Wenckheim, een rijke aristocraat, uit Argentinië terugkeert. Steeds meer mensen rekenen erop dat hij veel geld meebrengt, waardoor de stad weer tot bloei zal komen. Hij wordt dan ook feestelijk onthaald. Maar als de baron door een reeks tragikomische misverstanden onverwacht overlijdt, komt de gedesillusioneerde bevolking in opstand. Er breekt een enorme brand uit in de stad. De enige overlevende is een idioot die uit het gesticht is weggelopen en boven op de watertoren een liedje zit te zingen. Met de ene na de andere krachtige scène leidt Krasznahorkai de lezer door zijn verhaal, even ironisch verteld als zijn eerdere werk maar dit keer veel openlijker humoristisch. De ondergang lokt ons met een grijns.
László Krasznahorkai is een schrijver met een volstrekt authentieke stem die precies weet wat hij wil: 'schrijven over de wereld, niet over het communisme in Hongarije, niet over Hongarije, maar over een diepere laag in de wereld.'
ISBN | 9789028427433 |
---|---|
Aantal pagina's | 496 |
Datum van verschijning | 20190903 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 230 mm |
Dikte | 40 mm |