Een camping is niets minder dan het leven zelf. Je komt er om een huisje te bouwen en gaat weer als je tijd gekomen is. Tussentijds moet er van alles en heb je helemaal geen gelegenheid om tot rust te komen of lekker uit te waaien. Je buren zijn mateloos irritant of juist veel te aardig; het eten is koud en de kinderen zijn niet te houden. Waarheen toch, waarvoor?
De vier verhalen in dit boek gaan over opgroeien met verwachtingen, het leven onder ogen zien en ergens al een beetje klaar zijn om afscheid te nemen. De personages raken elkaar, hoewel ze niks van elkaar weten en dat het liefst zo willen houden. Ze liefkozen, oordelen en haten op de vierkante meter, in het tempo van een lome zomerdag – zo’n hondsdag waarop werkelijk alles verkeerd dreigt te gaan.