De egel, dat ben ik
Laat Toon Tellegen met zijn nieuwe boek eindelijk zichzelf zien?
Toon Tellegen De egel, c’est moi? Zijn nieuwe dierenboek neemt een bijzondere plaats in in Tellegens oeuvre, is de belofte. Welke plaats is dat precies?
Op een dag werd de egel wakker met een voornemen. Het moest er maar eens van komen, dacht hij. Vandaag zette hij geen thee en ging hij niet aan het raamkozijn zitten om uit het venster te turen. Vandaag zou hij de wereld ingaan en de andere dieren toelaten. Hij bracht zijn stekels in model met een klodder gel, stapte zijn huis uit en begon aan een wandeling.
Al snel kwam hij de eekhoorn tegen. Hij riep uit: ‘Ha eekhoorn, goedemorgen!’
De eekhoorn keek hem verrast aan. ‘Goedemorgen, egel. Wat heb je met je stekels gedaan?’
‘Ik doe het nu eens anders’, zei de egel. ‘Er zit gel in. Wil je ze aanraken?’ Ze zagen er, vond hij, mooi glanzend en zacht uit. Nauwelijks stekelig. Iedereen mocht ze aanraken.
‘Natuurlijk’, zei de eekhoorn. Voorzichtig raakte hij de stekels aan.
Duizelingwekkende productie
Voor- en achterop De egel, dat ben ik, het nieuwe dierenboek-voor-alle-leeftijden van Toon Tellegen, gebeurt iets opzienbarends. Op het omslag zijn de letters zwart, op tweemaal vier wit uitgespaarde letters na: ‘lege’ in de auteursnaam, ‘egel’ in de titel. Achterop staat dat dit boek ‘een bijzondere plaats inneemt in het oeuvre van Toon Tellegen’. Hier staan ‘de wederwaardigheden, de verlangens en de diepste gedachten van de egel centraal. Of zijn het die van de schrijver zelf?’
Wat heeft dat te betekenen? Toon Tellegen (1941) heeft een duizelingwekkende productie (dit jaar drie boeken), maar is een van de meest zwijgende auteurs in de Nederlandse literatuur. Nooit horen we iets anders van hem dan zijn boeken. Nooit laat hij zich interviewen, ook niet als je het lief vraagt. Hij heeft niets te zeggen, zegt hij. De autobiografische verwachtingen die we hebben van de literatuur willigt hij nooit in: nooit gaat hij vóór zijn werk staan, nooit gaat het om hém. Nou ja, dat laatste soms. Wanneer hij niet schrijft over de egel, de eekhoorn, de olifant, de krekel en al die andere bosbewoners, schrijft hij over zichzelf. Maar met een omweg. In De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne (2000) ging het over het leven van zijn grootvader die in Rusland woonde, in De seringenboom (2017) over zijn wonderbaarlijk stoere broer. Toon zelf is de toeschouwer, die de verhalen optekent, maar nooit de hoofdrol opeist.
En Tellegens poëzie dan? Die ligt ogenschijnlijk dicht bij hem, bij wat hij zelf te zeggen heeft. Maar poëzie – daarover hebben we afgesproken dat het lyrisch ‘ik’ nooit samenvalt met de ‘ik’ die de schrijver is. Maar dan nog. In Tot de winter er op volgt, zijn kersverse nieuwe dichtbundel, staat een gedicht waarin de ik-persoon oud is geworden, en ‘iedereen van wie ik had gehouden’ om zich heen zag staan, onder wie een jongen, die ten slotte naar voren stapte, hij ‘trok aan mijn schouder en vroeg:/ ‘Zag je mij ook staan?// ‘Nee’, zei ik – / het werd al donker, maar ik herkende mijzelf.’
Stekels en twijfels
Die middag kwamen de dieren bijeen om te praten over de egel. Wat was er met hem, waarom deed hij zo… zo ongebruikelijk? We kennen de egel toch al langer dan vandaag, zeiden ze. Een eenzelvig type, eenzaam misschien. Veel stekels, veel twijfels.
Ze wisten – van toen het boek Het verlangen van de egel verscheen, in 2014 – hoezeer de egel opzag tegen bezoek. De neushoorn herinnerde zich hoe hij twijfelde over een visite aan de egel. Wat als ze zouden dansen, dacht hij, wild zouden dansen, en dan struikelden en wat als hij zich aan de stekels prikte? Daar zat de egel toch niet op te wachten.
De beer had zich ook bedacht, vertelde hij. De egel hield niet van bezoek, dus hij had natuurlijk geen taart in huis, geen honingtaart, niets. Dan kon hij maar beter wegblijven.
De eekhoorn schudde zijn hoofd. Zo werkte dat niet. Hij, zei de eekhoorn, hij was ten tijde van Het verlangen van de egel wél bij hem op bezoek gegaan, kalm en gemoedelijk, en dat was precies wat de egel wilde. Ze hadden thee gedronken, beukennotenhoning gegeten en af en toe naar elkaar geknikt. Het was gezellig geweest.
Stekeligheid
Wat gebeurt er nu, met de egel? In De egel, dat ben ik kijkt hij in de spiegel en ziet hij, niet tot zijn plezier, een misprijzende frons – en stekels. In de ruim zestig korte verhaaltjes waaruit het boek bestaat komt de stekeligheid meermalen terug. Hij vraagt zich af waarom hij die stekels toch heeft, besluit ze te koop aan te bieden (maar bedenkt zich), hij vraagt zich af waarom hij er zo véél heeft: ‘Twee stekels, dat leek hem meer dan genoeg. Eén op zijn achterhoofd om iets aan op te hangen en één op zijn voorhoofd om ergens een gaatje mee in te prikken.’ Hij zou er dan ‘gezelliger, voorkomender’ uitzien.
De egel is een piekeraar, die liever een ander wil zijn, maar als hij diep in zijn hart kijkt toch ook niets anders wil dan egel zijn. Hij zou wel willen dat hij eindelijk eens nergens aan dacht, dat hij er eens níét was. Hij stelt zich in een juweel van een verhaal voor hoe hij plots zou verdwijnen, beeldt zich in dat de dieren hem langzaamaan zouden vergeten: ‘De egel? Woont die niet in de oceaan?’ ‘Nee, dat is de walvis.’ ‘Of is hij soms uitgestorven?’ ‘Nee, dat is de mammoet.’ Waarna de langsvliegende zwaluw hem uit zijn mijmering trekt door hem vrolijk te groeten, gewoon, tóch.
Er spreekt een weldadige aardsheid en bescheidenheid uit De egel, dat ben ik, dat op het oog een doorsnee Tellegen is – kalm en gemoedelijk, en grappig op de gebruikelijke wijze, scherpzinnig, eigenzinnig, zinnig. Maar juist die ‘gewoonheid’ raakt bij nadere bestudering, mede dankzij die autobiografische belofte, aan de kern van Tellegens oeuvre. Geen pretentie, niets wat we nog niet wisten. Eerder meer van hetzelfde, wat glimmend en zacht en genoeg is – én twijfel daarover, twijfel aan zijn bijzonderheid.
Maar ook bedachtzame verwondering, over hoe het leven is en hoe de wereld werkt. De egel is ook maar een mens. Brengt iets hem van zijn stuk – een vlaag van boosheid bijvoorbeeld – dan wordt hij stekelig. Dat is van korte duur als hij de zon ziet schijnen, dat onovertroffen symbool voor alles wat levendig en warm is. Want de zon ‘verlichtte de toppen van de eik en de beuk, en zijn boosheid sloop op zijn tenen weg’. Je kunt aarzelen, dubben en simmen, maar er is altijd weer licht, lichtheid, leven.
Verpletterend en vederlicht
Na een dag door het bos te hebben gewandeld, kwam de egel voldaan thuis.
Ze hadden hem gezien, de dieren hadden hem zien staan. Allemaal, van de eekhoorn tot de mier en de olifant, hadden ze aan zijn stekels gezeten, die glommen en zacht waren.
‘Maar egel’, had de sprinkhaan gevraagd, die hem aan zijn schouder trok, ‘wat moeten we eigenlijk voelen? Wat is er nieuw?’
‘Mij’, zei de egel toen, maar eigenlijk had hij geen goed antwoord geweten. Nu hij de restjes gel uit zijn stekels waste, drong er een besef tot hem door, verpletterend en vederlicht tegelijk. Ze hadden gewoon hém gevoeld. De egel, die er wás, en nog lang zou zijn.
26-11-2021 Thomas de Veen
In De egel, dat ben ik, een boek dat een bijzondere plaats inneemt in het oeuvre van Toon Tellegen, staan de wederwaardigheden, de verlangens en de diepste gedachten vande egel centraal. Of zijn het die van de schrijver zelf?
Illustrator Annemarie van Haeringen tekende de egel in alle mogelijke gemoedstoestanden, van somber tot vrolijk, van verdrietig tot feestelijk hoogmoedig.
ISBN | 9789021436791 |
---|---|
Aantal pagina's | 144 |
Datum van verschijning | 20211116 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 132 mm |
Hoogte | 207 mm |
Dikte | 18 mm |