Het atelier
Niet om zuur te doen, maar de afgelopen twee jaar heb ik weinig gelezen dat de pandemie treffend beschrijft en van diepgaande betekenis voorziet. Ik denk niet dat dat komt doordat literair talent opgeslokt werd door het bakken van zuurdesembrood en het verpotten van plantjes. De gezondheidscrisis is ook een culturele crisis: de narratieve structuur van het verloop is weerbarstig, vlak. Het weerstaat de vertelvorm waar we ons al eeuwen mee behelpen, die van begin - crisis - climax - doorwerking. Ik heb het met name over de claustrofobie van de lockdowns, toen elke dag zich herhaalde. Wat aanvankelijk urgent scheen – de komst van een nieuw tijdsgewricht, de bevestiging dat iedereen met elkaar verbonden was in fysieke fragiliteit – werd al snel langdradig. Het aanvankelijk elan voor solidariteit en de bewondering voor de redders van de crisis zakte in, vervaagde in verveling, depressie, af en toe onderbroken door de kortstondige terugkeer van hoop. Zo’n enorm mondiaal probleem, uitgestrekt over de lange lijn: daar is een ander soort literatuur voor nodig. Een die rekenschap geeft van het feit dat iedereen hetzelfde meemaakte, zonder de sociale en economische ongelijkheden te negeren.
Intrat Sarah Hall, de Britse auteur die aan een consistent hoogwaardig oeuvre bouwt van uitstekende korte verhalen (De prachtige onverschilligheid, 2012) en romans (De komst van de wolven, 2015), met zintuiglijk proza dat nooit tobberig is, vaak gesitueerd in een van verhalen doordrongen landschap. Op de eerste dag van de lockdown, aldus de achterflap, begon zij met schrijven van haar nieuwe roman Het atelier, een tamelijk hallucinante roman over een liefdespaar dat zich in een atelier verschanst terwijl buiten het novavirus woedt. Hall kiest voor intensivering van de calamiteit; het novavirus is nog gruwelijker en dodelijker dan corona, en ongeneeslijk. Patiënten worden verteerd door wat een extreem progressieve versie van aids lijkt, beginnend met blaasjes op de huid. Goed idee: de realiteit wordt net een tikje vreemder, al blijft het herkenbaar, het sluiten van winkels en restaurants, de protesten tegen de maatregelen, de zalvende woorden van politici. Het is allemaal nog te recent. Die meer algemene beschrijvingen van de buitenwereld zijn het minst interessant aan de roman.
Gigantische sculpturen
Boeiender is de compositie, die leest als een intuïtief geconstrueerd weefsel van verschillende verhalen, maar die wel degelijk doortimmerd is. Hoofdpersoon is Edith Harkness, een kunstenares van gigantische sculpturen in de publieke ruimte, zoals ‘Feeksie’, een soort hurkende heks die het landschap vertekent met haar schrille, zwartgeblakerde raamwerk. Aan het begin van de roman is Edith eind vijftig, en weet dat ze gaat sterven. Ze heeft de pandemie vele jaren overleefd, maar het virus blijft latent in het lichaam aanwezig en de symptomen zijn weer terug. Terwijl ze zich voorbereidt op een gruwelijk ziekbed, lezen we in flarden over haar jeugd, evenals over haar lockdown love Halit, een Turkse immigrant die ze kort voor de uitbraak heeft ontmoet.
Edith groeide afgelegen op het platteland op met haar moeder Naomi, een schrijver die door een hersenbloeding getroffen werd en daarna voorgoed van karakter veranderde. ‘Wie verhalen vertelt, overleeft’, zegt Naomi in de eerste zin van de roman. De zin blijft door het boek spoken, als het programma van de vertelling. Wie verhalen vertelt, overleeft: niet minder dan de kracht van literatuur staat er hier op het spel. Edith weet ook niet goed wat ze met dit credo aan moet, vraagt zich af: ‘Verklaren verhalen een ontregelde wereld?’ Een prangende vraag, juist wanneer die wereld zodanig ontregeld is dat de verhalen hun grip erop dreigen te verliezen.
Het verklaren van de ontregelde wereld is niet zozeer wat Het atelier als roman poogt te doen. Wel weet Hall de benauwdheid van het lockdownleven te verwerken tot aangrijpende literatuur, over hoe mensen zich aan elkaar vast kunnen klampen in een noodsituatie, zonder elkaar te verstikken. ‘Naomi en ik groeiden om elkaar heen als ranken die wederzijds steun nodig hebben om overeind te blijven’, en dat geldt ook voor Halit en Edith vele jaren later: ‘Tussen coördinaten, dat is waar we bestonden.’ Sterk is hoe zowel de band tussen Naomi en Edith, als Edith en haar geliefde, door crises getekend, een andere snelheid heeft dan onder normale omstandigheden. Als kind moet Edith veel te vroeg volwassen dingen leren, autorijden, belastingaangifte doen, want haar moeder is te verward. En ook met Halit gaan de ontwikkelingen sneller: ‘Er was een draad gebroken, een andere gesponnen uit vertrouwen’. In de band tussen mensen vindt Hall de mogelijkheid om andere verhalen te vertellen, die ontsnappen aan de te schematische spanningsboog van het klassieke verhaal. Zoals Edith houtwerk met specialistische, Japanse techniek verschroeit om het duurzamer, mooier te maken, zo smeult de liefde in het atelier in beeldschone intensiteit. Tot de ramp ook naar binnen sluipt – en dat dat te gebeuren staat, is vanaf het begin van de roman al duidelijk. Hall heeft niet de spanning van de cliffhanger nodig om haar proza op te stuwen.
Fysieke details
Bewonderenswaardig is de grip die de auteur op haar materiaal heeft. Hoe subtiel zij motieven door haar verhaal weeft, zoals dat beeld van die twee ranken, dat op allerlei manieren terugkeert: in Ediths kunstwerken waarin twee dieren in elkaar grijpen, of de twee verdiepingen van het woonatelier, die in het Engels ‘chimerical’ worden genoemd, als een mythische chimaera die uit twee verschillende dieren is samengesteld.
Bijzonder subtiel en des te krachtiger is ook de aandacht voor fysieke details, die de uitgebreid beschreven seks tussen geliefden contrasteert met de hygiënische afstand die buiten is vereist. Zoals de scène waarin ze voor het eerst seks hebben als Edith menstrueert, en de geur van bloed die dan nog opwindend is, maar ook een voorbode kan zijn voor de gruwelijkheden die gaan komen. Hall laat zien dat literatuur ook deze crisistijd overleeft, niet door het in een plotstructuur te dwingen, maar door alle zintuigen te gebruiken. Niet wie verhalen vertelt overleeft, maar wie overleeft, vertelt verhalen.
Het atelier van Sarah Hall is de nieuwe roman van een veelgeprezen en genomineerd auteur (Man Booker Prize, BBC Short Story Award, Edge Hill Prize en Portico Prize).
In een Engelse stad grijpt het virus om zich heen, en net als iedereen heeft de beroemde beeldhouwer Edith Harkness zich teruggetrokken. Ze leidt een geïsoleerd bestaan in haar immense atelier, Burntcoat, met haar minnaar Halit – die ze eigenlijk nog maar nauwelijks kent. Terwijl de wereld buiten verandert, ondergaan de levens van Edith en Halit ook ingrijpende verschuivingen – vanwege de angst voor de gevaren van buiten, vanwege de verantwoordelijkheden, en vanwege de ontwikkelingen in hun relatie. Burntcoat transformeert in een nieuwe, koortsachtige wereld, een plek die Edith uiteindelijk doet inzien hoe we het onmogelijke overleven en wat er dan overblijft.
Het atelier is een zinnelijke roman, waarmee Hall zich weer bewijst als een groots schrijver.
'Er is nog nauwelijks goede coronaliteratuur geschreven. Tot deze roman Sarah Hall Een liefdespaar verschanst zich in een atelier, terwijl buiten een virus rondwaart. Hall verwerkt het lockdownleven tot vernieuwende literatuur, met beeldschone intensiteit.' - NRC
'Fonkelproza.' - Het Parool
‘Met Sarah Hall zit je eigenlijk altijd gebeiteld.’ – VPRO
‘Ik lees alles van Sarah Hall, en Het atelier is misschien wel haar beste roman. [...]’ - Daan Stoffelsen, webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandels in Het Parool
'Een van de beste boeken van dit jaar.' - Daily Telegraph
'Een epische miniatuur. Dit is het verhaal van twee minnaars die hebben afgekeerd van de uiteenvallende wereld. Sarah Hall is op de toppen van haar kunnen om deze verschrikkelijke, ambivalente nabijheid te beschrijven. Alleen zij kon deze roman schrijven.'- The Guardian
ISBN | 9789026355189 |
---|---|
Aantal pagina's | 192 |
Datum van verschijning | 20220125 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 137 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 18 mm |