Kraaien in het paradijs
Als vrouwen niets meer mogen
Ellen de Bruin In haar beklemmende, maar ook geestige tweede roman laat ze een beangstigende toekomst zien waarin de vrouw niets meer te zeggen heeft.
Oh nee, daar heb je het patriarchaat weer – en hoe. In de dystopie Kraaien in het paradijs van Ellen de Bruin (1971) is van de seksegelijkheid, en van de wereld als geheel, bijzonder weinig terecht gekomen. De roman speelt in een, naar te vrezen valt, vrij nabije toekomst. Vrouwen mogen nergens meer alleen reizen, ze dienen de man; de president met wereldheerschappij beschouwt hen op zijn best als zijn persoonlijke speeltjes, huisdieren of gadgets. Zo haalt hij liever de jongvolwassen dochters dan de moeders in zijn paleizen, want je moet ‘altijd alleen het nieuwste model nemen’. Soms amuseert zo’n piepjong beeldschoon meisje hem even extra, bijvoorbeeld omdat ze ‘een bijtertje’ is, met scherpe nagels.
Veel ander vertier is er niet meer, zelfs niet voor mannen. Alle landzoogdieren op de mens na zijn uitgestorven en ook de planten zijn bijna op, een luttele twintig soorten resteren – althans op het ooit weelderig met oerwoud begroeide eiland waarop de roman zich afspeelt, maar de suggestie wordt indringend gewekt dat het op de rest van de aardbol nog erger is gesteld. Alleen in de oceanen leeft nog het een en ander, zoals kwallen, slakken en snoekslijmvissen.
De evolutie heeft zich als het ware omgekeerd, het leven lijkt bezig zich in zee terug te trekken. En o ja, het Internet is opgeheven voor bijna alle mensen, net als de vrije nieuwsgaring, of nieuwsgaring überhaupt. Niemand heeft zodoende meer een idee van wat een ander bezielt, mensen kunnen elkaar letterlijk en figuurlijk niet meer vinden. Hoe is dit zo gekomen? Daarover vertelt Ellen de Bruin, redacteur van deze krant, in Kraaien in het paradijs, een beklemmende roman die desondanks ook ontzettend vermaakt.
Voor Onder het ijs, uit 2018, kreeg De Bruin al de Anton Wachterprijs, een literaire prijs voor de beste debuutroman. Dat boek viel op door zijn intense sprankel, de speelsheid, de levendigheid; bij deze tweede springt dat nog veel meer in het oog. Kraaien in het paradijs is zo’n boek dat je overal mee naar toe sleept, zelfs naar de wc als je alleen maar hoeft te plassen, zo’n boek waarvan je al lezend steeds denkt ‘Moet uit! Moet uit!’ – tot het moment dat je het daadwerkelijk dichtslaat, en baalt dat je het uit hebt.
Vrolijke verzinsels
De Bruin is hoogst origineel. Ze excelleert in gekke gedachtesprongen, in vrolijke verzinsels, en is er ditmaal, nog meer dan in haar debuut, in geslaagd de boel uitstekend ineen te passen. Alles hangt samen met alles in dit verhaal, inhoudelijk, maar ook in de vorm, de manier waarop het verhaal wordt verteld. Aanvankelijk vraag je je af waar je in vredesnaam bent beland, en begrijp je niet wie wie is en wat wanneer. Het eerste hoofdstuk heet ‘Gisteren’ en direct de eerste zin frappeert door allerlei tijdsbepalingen: ‘De ochtend die zou eindigen met mijn tweede moment van hoop in meer dan dertig jaar begon beroerd.’ Wie is die ik? In ieder geval een vrouw, met een jurk en een step, met handen als ‘gereedschap, omdat ik geen echt gereedschap meer mocht’. Van wie niet, en waarom, en serieus, een stép, hoezo?
In hoofdstuk twee is het ineens ‘Vijftien jaar geleden, dag één’, en is de hoofdpersoon een ander, een zelfingenomen kerel in een meurend zwavelbad zoals op IJsland. Hoofdstuk drie heet ‘Een verhaal uit het verleden: de jongen in de jungle’ en is ineens als een sprookje getoonzet, beginnend met ‘Er was eens’. Zo gaat de afwisseling verder. Het is spannend er langzaam achter te komen hoe de vaste hoofdpersonages uit de drie verhaallijnen – de vrouw, de man, de jongen – zich tot elkaar verhouden.
Laconieke gedachten
Er ontvouwt zich gaandeweg een heel rijke wereld, waarover De Bruin informatie steeds op een knappe manier integreert, bijvoorbeeld in laconieke bijgedachten van haar personages, zoals ‘plastic, dat had je toen nog’. Als je eenmaal weet hoe het zit, waar je je bevindt in tijd en ruimte, wat de personages drijft en hoe zij zich tot elkaar verhouden, is het de afwikkeling van het plot die de roman alsnog spannend houdt. Alleen bijna op het eind, als alles zich definitief ontrolt, punnikt De Bruin een en ander wel erg netjes af: daar had ze wel wat meer aan de lezer kunnen laten. Ze legt dan verbanden met zaken uit het begin van het verhaal, nodeloos, want die verbanden kun je zelf leggen, zonder extra toelichting.
Van sfeer doet Kraaien in het paradijs, al is het geen jeugdboek, nog het meest denken aan werk van meesterverteller Tonke Dragt, zoals het vervreemdende De torens van februari (1973), Ogen van tijgers (1982) en zelfs De zevensprong (1967). Net als bij Dragt lopen er bij De Bruin allerhande gekken en dwazen rond die wellicht de waarheid vertellen, net als bij Dragt is de mens nadrukkelijk eigenlijk maar een schepseltje in de wereld, net als overige fauna en flora, en net als Dragt blinkt De Bruin uit in het de lezer een ‘je ziet het, maar je ziet het niet’-gevoel bezorgen: de roman blijft lange tijd verrassen.
Maar De Bruin heeft wel meer humor dan Dragt. Ze schrijft lekker losjes, associatief, durft vreemde invallen te volgen en te kiezen voor ongebruikelijke vergelijkingen en woorden. Een haast organisch gegroeide herberg, met allerlei vertrekjes die in de loop van de tijd werden bijgebouwd, heeft in de ogen van iemand die zijn neus ervoor ophaalt ‘piemelige verdiepinkjes’. Een van de gekken heeft ‘een lange baard [vol] stukken groente, sla en kwal’. Een kwaaie vent zit op de wc ‘als een boze broedende kip’.
Perzische tapijtjes
Ook inhoudelijk zijn er veel grappige, goed uitgewerkte vondsten: de president slaagde in zijn leven voordat hij president werd al, onder meer door alle cafés die Pleinzicht heetten, op te kopen. Voedsel en drankjes worden er aan de tafeltjes bezorgd op kleine vliegende Perzische tapijtjes. De Bruin verzon voor haar toekomstwereld allerhande details, zoals over wat mensen eten, hoe dat bereid wordt, en zelfs met wat voor bestek dat gegeten wordt in het deel van de wereld waar de roman zich afspeelt: ‘een schoffeltje of troffeltje’.
Bij alle luister heeft de roman ook een dieper gelegen thematiek. Er worden universele vragen in gesteld naar hoe te leven als laatst overgebleven landzoogdier, dat nog kan denken ook. Moet je onheil verdringen of herkauwen? Verdienen alle herinneringen het om verteld te worden, ook de slechte?
Delen of niet delen, dat is de vraag, een ander toelaten, of niet. Onuitroeibaar is intussen de hoop, bij de menselijke soort. Op beter tijden, op rooskleuriger omstandigheden. Dat geldt ook voor het geloof in een hoger ‘systeem’, in al dan niet door een god bepaalde wetmatigheden, in plaats van in de willekeur van het lot. Pijnlijk en haarscherp komt aan het licht dat de mens zal blijven denken dat het gras elders groener is, zelfs als er geen gras meer bestaat.
30-04-2021 Judith Eiselin
Ellen de Bruin is redacteur bij NRC Handelsblad. Met Onder het ijs, haar ‘ambitieuze, onderzoekende en warmbloedige roman over menselijke drijfveren en dwaalwegen’, won zij de Anton Wachterprijs 2018 voor het beste literaire debuut.
Over Onder het ijs:
‘In Onder het ijs beschrijft Ellen de Bruin de ontluistering ironisch en indringend, de ontluistering van de wetenschap, liefde en katten, en ze weet je daarna ook nog met die ontluistering te verzoenen. Veel meer hoeft literatuur niet te doen.’
Arnon Grunberg
‘Verliefdheid, rouw en microbiologie: een combinatie die verrassend goed werkt!’
Paulien Cornelisse
‘Wat een fijn boek!’
Ionica Smeets
ISBN | 9789044647600 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20210406 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 25 mm |