Stemvorken
De nieuwe A.F.Th. van der Heijden: een imponerend boek over twee beginners in de vrouwenliefde
A.F.Th. van der Heijden Door ménage-à-trois-plannetjes van haar man komt de getrouwde Corinne in aanraking met Zwanet. Ze worden verliefd en ontdekken samen de vrouwenliefde. Stemvorken is een imponerende roman.
Hoe een liefde begint: ‘Drie beschaafde mensen die keurig de steel vasthouden, omdat ze weten dat de kristallen klank dan optimaal is.’ Hoe dan de verliefdheid opduikt, op het stomste moment: ‘Ik wist niet hoe gauw ik op de bril neer moest zijgen om nog iets te voelen van de warmte die ze erop had achtergelaten.’ Hoe het gevoel gaat woekeren en kortsluiten, gaat voelen als ‘klitten in m’n ongekamde zenuwen’, of als een kater met een bijsmaak: ‘Geen gewone misselijkheid door het gif van afgewerkte alcohol, maar een zoete walging in de maagstreek, die zich bij vlagen door heel het lichaam verspreidde.’ Hoe een gevoel van onrust zich manifesteert: ‘wat heb jij hier te zoeken, in mijn smaakvol gemeubileerde hart?’ Hoe de grootsheid ook hels kan voelen: ‘We konden ons er nog tegen verzetten, maar dan moesten we, om het onheil af te wenden, iets in volle bloei vernietigen.’
De zinnen gaan almaar voller bloeien in het hoofd van Zwanet Vrauwdeunt, de ik-verteller van Stemvorken, die bevangen wordt door een overrompelende verliefdheid. Ze is getrouwd, met Albert Egberts, de centrale figuur van ‘De tandeloze tijd’, waarvan dit het nieuwe, achtste deel is. Maar nu heeft ze de hots voor een vrouw, Corinne Suwijn, die ook niet weet wat ze meemaakt. Tijdens een boswandeling voelen ze zich als voor het eerst verliefd: ‘Hier liepen twee meiden van vijftien, zestien hun jeugd uit te jubelen, hun levensverlangen, hun gezondheidskoorts.’
Lyrisch kolkt het, tot het ronduit grotesk culmineert in het beeld dat A.F.Th. van der Heijden (1951) in zijn schaamteloosheid maar meteen tot de romantitel bombardeerde – en dat zegt alles. De stemvorken zijn een erotische metafoor, een voorbeeld dat de twee beginners in de vrouwenliefde in praktijk brengen: ‘Ze schoof de stemvorken met de vier tanden in elkaar, zodanig dat hun diepste, halfronde binnensten elkaar raakten. […] “Om de truc te begrijpen hoef je alleen te onthouden dat de tanden vier vrouwenbenen zijn… en de halfronde gedeeltes twee haaks op elkaar passende bekkens. Duidelijk?”’
Hm-hm, duidelijk. De schalksheid gaat er al spoedig vanaf. Onderlijven worden in positie gebracht, schaambenen op elkaar gedrukt, zozeer dat de twee lichamen aaneengeklonken voelen en er ‘allerlei vloeibare reserves werden aangesproken’. De ‘stemvorkligging’, zoals ze haar dopen, is een openbaring.
Erotische ontdekking
Toevallig was Scharen ooit de werktitel van een manuscript van A.F.Th. van der Heijden, het manuscript dat zou uitdijen tot de grootse romancyclus-in-eeuwige-aanbouw ‘De tandeloze tijd’. Aanvankelijk nog een metalen ding om mee te knippen (en handig gereedschap voor auto-inbraken), algauw werd de schaar ook een symbool voor ‘zowel schepping als vernietiging’. Nu zou het om, eh, andere redenen een passende titel geweest zijn – én omdat er zowel schepping als vernietiging plaatsvindt. Of is dat toch te plat, te simpel? Mijn theorietje: als dát de term zou zijn voor de erotische ontdekking van Zwanet en Corinne zou dat afdoen aan de nieuwigheid die ze ervaren. Het verdient een eigen benaming.
Dit tekent meteen de inzet van Stemvorken, tegelijk een nouveauté in ‘De tandeloze tijd’ en een roman zoals alleen A.F.Th. van der Heijden die kan schrijven, en zál schrijven. En dan doel ik er niet op dat je je al weinig hedendaagse mannelijke schrijvers kunt indenken die zich zo fier op het gladde ijs van de vrouwelijke seksualiteit wagen – zonder uit te glijden. De inzet is allereerst: het woord aan de vrouw geven. Waar vrouwen eerder vooral rollen hadden als antagonist, vaak voetveeg of secreet, instrumenteel voor de ontwikkeling van de mannen, krijgt Zwanet nu haar eigen verhaal. In háár woorden. En niet omdat ze een vrouw is, maar omdat ze een mens is.
De gluurzuchtige heer des huizes ziet uiteindelijk zelfs het sleutelgat van de slaapkamer geblokkeerd worden
Haar contact met Corinne, een oude vriendin van Albert, ontstaat op zijn instigatie, mogelijk vanwege ménage-à-trois-plannetjes. Maar er springen danig meer vonken over dan bevroed: het leeuwendeel van deze bijna 900 bladzijden omvattende roman speelt zich af in de echtelijke sponde van huize Egberts, zónder Albert. De gluurzuchtige heer des huizes ziet uiteindelijk zelfs het sleutelgat van de slaapkamer geblokkeerd worden. Stemvorken is daarmee een regelrechte vernietiging van de heerschappij van de man, door hem overbodig te maken (impotent, gecastreerd bijna) – maar tegelijk is het de schepping van iets nieuws. Van een liefde, beangstigend echt, zoals Zwanet die nooit gekend heeft.
Belachelijke seks
Ongewoon is dat in het oeuvre van een auteur die je toch niet hoofdzakelijk leest voor de liefde of het gevoel. Ik ken bovendien geen eerdere roman van Van der Heijden waarin de intrige zich zozeer binnenskamers afspeelt, het straatrumoer zo ver weg is, de tijd stilstaat. Perfect past daarbij Van der Heijdens bekende vertelprocedé van uitrekken, bespiegelen, overwegen. Uitweidend wordt de ‘toestand’ van Zwanet en Corinne, hun niet-aflatende begeestering, steeds opnieuw als een weergaloze ontdekking beschreven, zintuiglijk en doorwrocht. De amour fou wordt geëvoceerd én bevraagd: wie zo hoog stijgt kán diep vallen. Die dreiging is er, als de zacht pruttelende buitenboordmotor van de roman. Vooral verkeren we op een oneindig extaseplateau.
Wordt hier dan voorbeeldig en invoelbaar over de liefde geschreven? Daarop durf ik toch niet meteen ja te zeggen. Ik gelóóf Zwanet – en soms geloof ik haar niet, en dan is dat niet erg. Wat me voor een raadsel plaatste: waarom voelt dat niet als uitglijden? De reden daarvoor is dezelfde als de reden dat het stemvorkbeeld niet blijft hangen bij het groteske. En dat de plastische erotiek niet belachelijk wordt – en dat terwijl seks, en zeker de beschrijving ervan, altijd gebaat is bij enig innuendo, bij omzichtige formulering om de intrinsieke belachelijkheid van de vleselijke bezigheden aan het zicht te onttrekken. Dezelfde reden dat het toch niet wérkelijk walgelijk wordt, wanneer Zwanet in een erotische opwelling haar tong steekt in Corinnes tussenteense gebieden, waar zich na een stevige wandeling ‘zelfgekaasde aardpek’ heeft verzameld.
Dat Stemvorken daarmee wegkomt, komt doordat we ons bevinden in het romanuniversum van A.F.Th. van der Heijden. Dat gaat niet zozeer over ontzag of over ‘s schrijvers brille, al moet gezegd: Van der Heijdens stilistische begaafdheid is weer buitengewoon, zijn vermogen om van niets iets te maken fenomenaal. Zwanet is een scherpzinnige, erudiete bespiegelaar, naar wie het even prikkelend als aangenaam luisteren is – of het nu over het kapitalisme gaat of over haar hunkering naar de vulva (‘Was het iets in de vorm? Het nooit precies symmetrische ervan? Het vermogen open te splijten naar diepere, glibberiger lagen?’). Maar de overtuigingskracht zit ook, vooral, in de literaire ideeën die ten grondslag liggen aan dit oeuvre en die de betekenis van Stemvorken voeden.
Hete zomer
Wie zegt dat deze roman herhalerig is, of dat de zinnen over the top zijn, of onsmakelijk, obsceen, grotesk, heeft een punt. Maar die mist ook een punt. Want daar hebben we het weer: ‘leven in de breedte’, het kernidee van ‘De tandeloze tijd’, van het oeuvre. Leven in de breedte, dat vermogen ‘dat je een welgekozen moment, afgezonderd uit de rechtlijnige tijd, eindeloos kon rekken… tot het eeuwigheidswaarde kreeg’, legt Zwanet uit – en ik vul aan: om dat moment zo buiten de dagelijkse orde te plaatsen, dat de tijd machteloos, tandeloos wordt, en bijgevolg de dood buitenspel gezet. Dat eindeloze rekken uit zich in beschrijvingskunst, en Zwanet kan daar ook wat van: ‘Terwijl mijn vingers in een soort roerloos zegenend gebaar (als het geen eed was) in die warmvochtige, elastische omslotenheid van Corinne staken, werd ik bestormd door beelden en gedachten, genoeg voor een heel mensenleven.’
Als auteur heeft A.F.Th. van der Heijden, moeten we inmiddels vaststellen, een eigen mythologie gecreëerd
Dat is geen realisme, dat is een verdichting, een literaire verheviging die de ervaring larger than life maakt. En móét maken. Zwanet ervaart haar seks met Corinne als ‘een soort eredienst voor iets hogers… iets wat boven ons uitstijgt’. Als ze het opschrijft, vol vervoering en overdrijving, is het twintig jaar na die hete zomer. En die momenten zijn nóg zo intens.
Ja, als je het zo uitlegt, klopt het. Als auteur heeft A.F.Th. van der Heijden, moeten we inmiddels vaststellen, een eigen mythologie gecreëerd, waarin hij zijn eigen literaire regels heeft bepaald en daarnaar beoordeeld moet worden. Stemvorken kan goed gelezen worden zonder kennis van de eerdere werken, maar dan is wel de stap naar overgave aan dit romanuniversum groter, en de betekenis geringer, het plezier kleiner. Een trouwe leesbondgenoot wordt overspoeld met verwijzingen naar de rest van het oeuvre. Knipoogjes die je kunt missen, zoals een ruzie die eindigt met ‘het schervengericht van versplinterd vaatwerk’. En welk personage noemde Rijkswaterstaat ook alweer Staatswaterbeheer – doet het ertoe?
Tijgervrouw
Hard was het allusiealarm al afgegaan tijdens het eerste hoofdstukje, waarin Zwanet als medewerker van de Ongediertebestrijding een vrouw ontmoet, hevig vervuild en grommend als een katachtige, en getekend met ‘een wemeling van verticale en horizontale striemen die zich over haar hele lijf uitstrekten’. Hé! Dat is een cruciaal beeld uit ‘Homo duplex’, Van der Heijdens ándere grote cyclus-in-aanbouw. Deze tijgervrouw, die aan ‘zoantropie’ lijdt, oftewel in de waan verkeert een dier te zijn, krijgt een eigen, tamelijk meeslepende plotlijn in Stemvorken (een beetje zoals die over Hennie A. in deel 3). Dankzij de tijgervrouw duikt ook Tibbolt Satink op, ofwel Movo, hoofdfiguur van ‘Homo duplex’. Dat is, voor wie het oeuvre kent, opwindend: de twee romanuniversums komen voor het eerst samen.
En dan weet je: dat is meer dan een megalomane gimmick, dat zal een dieperliggende betekenis hebben. En inderdaad, het motto van ‘Homo duplex’ is ‘een ander worden’: Movo tracht te ontsnappen aan het (nood)lot dat hem voorzegd is. Een ander worden: dat ondervindt de door liefde bevangen Zwanet aan den lijve, en dát voedt weer haar engagement met de raadselachtige tijgervrouw. Waar het mythische ‘Homo duplex’ tot dusver iets topzwaars had en ‘De tandeloze tijd’ aardser was, verenigt de samenkomst het beste van beide werelden. Om het metaforisch te zeggen: de schaar, die schept maar ook vernietigt, is niet voor niets vervangen door de stemvork, die een trilling overbrengt, de zaken in harmonie brengt. Waar het eerder in ‘De tandeloze tijd’ draaide om onthechting en impotentie, gaat er nu een helende kracht uit van een liefdevolle verbintenis, in zowel aardse als verheven zin. De boel staat uiteindelijk weer even in een bezield verband.
Een kloppend boek is natuurlijk mooi, zeker als je zoveel uit de kast haalt als Van der Heijden. En volstrekt imponerend is het, hoe het leven in de breedte tot het uiterste wordt doorgevoerd, doordat honderden bladzijden lang die verzengende liefde wordt ontdekt, bekeken, ontleed en beleden. Maar dat overtuigt vooral door de beschrijvingskunst, de constructie, de constellatie die te bewonderen is, minder doordat het een gevoel opwekt (zoals die zinderende zinnen aan het begin van de affaire deden). Hoe lyrischer en grotesker het in Stemvorken wordt, hoe moeilijker ik vergeet dat ik kijk naar een kunstwerk, dat geen moment ophoudt een kunstwerk te zijn. En dat daarmee misschien, soms, een zekere afstand creëert tot het gevoel daaronder, tot het leven zelf.
Hapje teenprut
Ik had kunnen walgen van het hapje teenprut, maar ik vond het mooi gevonden – want ongediertebestrijdster Zwanet heeft een hang naar het vuile. Het klópte zo goed. Op zeker moment zegt Corinne: ‘Misschien, Zwanet, staat jouw gewroet naar een betekenis het pure genieten in de weg’ – en ja, dáár voelde ik me aangesproken. Wie leest met de rest van het oeuvre in het achterhoofd (eigenlijk een sine qua non voor de hoogwaardigste leeservaring), weet dat je moet wroeten, de stipjes moet verbinden: lezen in de breedte. Maar dat is een geestelijk genot.
En ja, ook die ervaring klopt weer met wat Van der Heijden hier wil vertellen. ‘De liefde opnieuw uitvinden, daar gaat het om…’ verklaart Zwanet, waarna ze haar ambitie specificeert, en onbereikbaar maakt: ‘De liefde ontwerpen zoals die nog niet bestond, en onderbrengen in een nog onontdekte, onderaardse grot van de ziel, waar okergele en roestbruine tekeningen op de wand ons verder wegwijs maakten.’ Het mysterie moet in stand blijven: de waarheid is zo opaak als het sublieme altijd zal blijven. Maar voor de vervolgdelen staat mijn lantaarn weer klaar.
21-05-2021 Thomas de Veen
Stemvorken gaat niet alleen over liefde en lichamelijkheid, maar ook over verval dat komt met het voortschrijden van de tijd. Zwanet en Corinne raken betrokken bij de zoektocht naar Tibbolt ‘Movo’ Satink, die is verdwenen na een veldslag tussen voetbalhooligans, maar een sleutelrol vervult bij de genezing van een ernstig verwarde vrouw over wie zij zich ontfermen. Uiteindelijk is het de vijandige buitenwereld die hun liefde te gronde dreigt te richten.
ISBN | 9789021422299 |
---|---|
Aantal pagina's | 888 |
Datum van verschijning | 20210521 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 145 mm |
Hoogte | 223 mm |
Dikte | 45 mm |