Tot de dood ons scheidt
Romeo en Julia in de scootmobiel: wanneer en hoe te sterven?
Lionel Shriver Een echtpaar dat heeft besloten op hun tachtigste samen dood te gaan, krijgt toch twijfels. Wat gebeurt er als je toch doorgaat? Lionel Shriver onderzoekt de mogelijkheden, weinig fijnzinnig maar messcherp.
‘O, als ik dood zal, dood zal zijn / kom dan en fluister, fluister iets liefs, / mijn bleke ogen zal ik opslaan / en ik zal niet verwonderd zijn’, dichtte J.H. Leopold in 1912. Stel dat hij zijn ogen zou opslaan en de roman Tot de dood ons scheidt van Lionel Shriver zou lezen, zou hij dan inderdaad niet verwonderd zijn? Of zou hij opkijken van een boek over stervende geliefden dat zó zwartgallig is?
Het wereldbeeld van Shriver is niet om vrolijk van te worden; in haar nieuwste roman al helemaal niet. Het echtpaar Kay en Cyril besluit dat ze er op hun tachtigste samen zullen uitstappen, zodat ze geen last zijn voor hun kinderen of de gezondheidszorg. Het beste zit er tegen die tijd toch al op, bedenken ze op hun vijftigste. Totdat het zover is: het laatste jaar leven alsof het niets meer uitmaakt, heeft ergens nog wel z’n charme. Zo kan Kay ‘veilig’ opbiechten dat ze pro-Brexit heeft gestemd, zonder dat haar man lang boos kan blijven. Maar extra zuur is het wel als het laatste jaar in het water valt door Covid?
Shriver werkt verschillende scenario’s uit als parallelle mogelijkheden – een procedé dat ze ook toepaste in De wereld na zijn verjaardag (2007), al ging het toen om slechts twee mogelijkheden. Hier zijn het er meer: zo worden Kay en Cyril ‘gered’, of alleen hij sterft en zij niet, en andersom, of ze laten zich invriezen, ze hebben het eeuwige leven, ze komen in een armoedig, tiranniek verzorgingstehuis, et cetera.
Jort Kelder
Het is tamelijk briljant wat Shriver hier doet: met alle varianten op het niet-doodgaan en de gevolgen van in leven blijven, kan ze al haar politieke registers bespelen (en stokpaardjes berijden), maar ze onderzoekt ook literair wat er kan. Eerst de literaire varianten: er is sciencefiction, waar de mens vervangen is door iets met veren van tweeënhalve meter en waar de taal terug is gebracht tot het minimum (erg fijn om mee te experimenteren natuurlijk als schrijver), er is een liefdesverhaal (een soort Romeo en Julia in de scootmobiel) en de gruwelijkste vorm: dialogen schrijven van iemand met een locked-in-syndroom.
Net als Ian McEwan gebruikt Shriver romans vaak als een laboratorium. Sommigen houden daar niet van, het geeft de romans namelijk een wat essayistische extra laag, waardoor je niet helemaal meegaat in de levens van de personages. Wie niet per se meegesleept hoeft te worden in een verhaal, raakt juist geboeid door de ideeën en gedachte-experimenten waar je het al dan niet mee eens kunt zijn. Dat is in Tot de dood ons scheidt – Shriver lijkt per roman met steeds minder empathie naar de wereld te kijken – veelvuldig het geval. Als een soort Jort Kelder van de letteren gaat ze in op Covid en op de maatschappelijke last van de vergrijzing.
Shriver was in interviews fel op alle maatregelen, en in haar roman herhaalt ze dat. In de weinig liefdevolle portretten van de kinderen (de een is saai, de ander een bemoeizuchtige dikzak en de derde, Roy, een op de erfenis wachtende asociaal) is deze typerend: ‘Roy was de enige die geen persoonlijke beschermingsmiddelen droeg. Hoewel hij bij uitstek het type was om Covid-19 op te lopen en als “superverspreider” rancuneus door de stad te lopen hoesten en proesten, moest Cyril met tegenzin toegeven dat het verzet van hun middelste kind tegen alle starre, verstikkende maatschappelijke druk hem sierde’.
Irritante expat
Het is af en toe weinig fijnzinnig, maar ook messcherp. Bijvoorbeeld als Shriver de marktwerking van de zorg blootlegt (als Kay en Cyril in een verzorgingshuis zitten lopen de rillingen je over de rug, even gruwelijk fileerde ze de gezondheidszorg in So Much for That uit 2010). Een wereld waarin niemand meer sterft wordt zo een ijzersterke dystopie, zowel in de gruwel van de onbeperkte mogelijkheden als een overvol Brexit-Engeland, waar het vechten wordt om ruimte.
Auteurs die vileiner en grappiger zijn dan Shriver zijn er momenteel waarschijnlijk niet. Ze behaagt niet, maar kijkt in elke roman hoe ver ze kan gaan. Ondertussen verwerkt ze ook de reacties die ze oproept sinds haar veelbesproken toekomstroman De Mandibles (2016). In haar vorige boek De weg van de meeste weerstand (2020) leek ze vooral verontwaardigd over de negatieve reacties, en die verontwaardiging won het van het verhaal zelf – in deze roman overwint de zelfspot. Daarin tiert Kay over ‘een irritante Amerikaanse expat’ en ‘hyperventilerende gekkin’, die als schrijver overal paniek zaait na haar ‘oerdomme roman’: ‘Shriver is een hysterica. En zo irritant zelfingenomen, alsof ze wil dat de beschaving instort, alleen maar om haar gelijk te halen.’ Het is te hopen dat Shriver nooit gelijk krijgt, zodat ze nog lang haar vernietigende mensbeeld met ons blijft delen.
03-09-2021 Toef Jaeger
ISBN | 9789025471378 |
---|---|
Aantal pagina's | 336 |
Datum van verschijning | 20210706 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 210 mm |
Dikte | 28 mm |