Na een onbeantwoorde liefde en in een poging zich te bevrijden van een alledaags bestaan, trekt een man zich terug in een plattelandsdorp. Hier kijkt hij terug op zijn jeugdjaren en ontmoet hij een aantal mensen die ieder zo hun eigen achtergrond hebben. En misschien juist omdat hij een toevallige passant is wordt hij deelgenoot van hun gewone en ongewone manier van leven. Eenzaamheid, verbondenheid, ongemakkelijke menselijke omgang en vervreemding komen als verbindende elementen bij elkaar. Een aanlopende hond die onbedoeld zijn vaste gezelschap zal worden krijgt een belangrijke betekenis. Zijn zoektocht leidt uiteindelijk tot een vorm van aanvaarding.
“En nu, een jaar later, zat hij hier in een afgelegen huisje in een omgeving waar hij niemand kende. Terwijl hij zo zat te somberen voelde hij de snuit van Tieka tegen zijn knie. Tieka, het trouwe dier, was naar hem toegekomen alsof ze zijn gemoed had opgemerkt. Nee, hij moest het dier niet vergeten. Genoeg gesomberd. Hij moest uit zijn stoel komen. Frisse lucht zou hem goed doen. Hij moest met de hond naar buiten.”