Verzamelde verhalen
Julian Barnes gaat nooit voor de lezer op zijn hurken zitten
Julian Barnes Typisch Brits, kun je Barnes’ verhalen wel noemen, door de soepele, verzorgde stijl, de licht-ironische toon, de licht-satirische inslag.
Bijna zevenhonderd pagina’s telt de bundeling van de verzamelde verhalen van Julian Barnes, genoeg om een beetje lockdown mee door te komen. Barnes publiceerde tot nu toe drie verhalenbundels, Over het kanaal (1996), De citroentafel (2005) en Polsslag (2010). Een snelle inventarisatie leert dat de laatste twee bundels integraal in deze uitgave zijn overgenomen, en dat van de eerste bundel alleen het verhaal ‘Brambilla’ ontbreekt; zodat je natuurlijk uitermate nieuwsgierig wordt naar juist dát verhaal.
Maar het zijn de resterende vijfendertig verhalen die tellen. De drie bundels staan er keurig op volgorde in, wat logisch is, maar je vraagt je af of een lossere ordening geen verrassender resultaat had gehad, waarin de verhalen nieuwe verbanden waren aangegaan. Al was het maar omdat alle verhalen in de eerste bundel op een of andere manier over Engels-Franse relaties gaan, de relatieve eenvormigheid die dat oplevert had voorkomen kunnen worden.
Geletterde middenklasse
Door deze ordening wordt wel duidelijk dat de toets geleidelijk wat losser wordt in Barnes’ verhalen, en dat vergankelijkheid en dood een grotere rol gaan spelen. Dat laatste valt meteen weer te relativeren, want het allereerste verhaal van de eerste bundel gaat over de laatste weken van een oude, verbitterde Engelse componist, terwijl juist in Barnes’ laatste bundel de luchtigste verhalen staan, de uit vier afleveringen bestaande serie ‘Bij Phil en Joanna’, die vrijwel in zijn geheel bestaat uit weergaves van gesprekken tijdens dinertjes bij, inderdaad, Phil en Joanna. Vlotte gesprekken zijn het, door leden van de geletterde middenklasse, over Obama, seks, roken en wat al niet ter sprake komt; slim, gevat, maar met een onderstroom van zaken die verzwegen of slechts lichtjes aangeroerd worden. Typisch Brits, zou je bijna zeggen. Dat etiket krijgt Barnes vaker opgeplakt, niet alleen voor zijn weergave van tafelgesprekken. Dat komt vooral door zijn soepele, verzorgde stijl, zijn licht-ironische toon, zijn licht-satirische inslag. In een aantal verhalen, bijvoorbeeld ‘De fruitkooi’, is een typische Barnesverteller aan het woord, iemand die er het zijne van denkt en de lezer probeert mee te trekken door hem of haar rechtstreeks aan te spreken, met tussenwerpsels als: ‘Kunt u zich daar iets bij voorstellen?’ In ‘Waakzaamheid’, een verhaal over een concertbezoeker die zich steeds meer ergert aan het gedrag van zijn medebezoekers, wordt de lezer in vertrouwen genomen met een mededeling als: ‘Zoals u waarschijnlijk weet, begint het larghetto met de onbegeleide piano, als voorbode van wat degenen die moeite hadden genomen het programmaboekje te lezen, zouden herkennen als een “eenvoudige, kalme melodie”.’ In zo’n zinnetje zit veel Barnes. Niet alleen de ironie, ook de poging de lezer tot bondgenoot, ingewijde te maken typeert hem: een zoektocht naar gelijkgestemden die het onuitgesproken doel heeft de eenzaamheid van de verteller draaglijker te maken.
De lezer die zo nu en door Barnes wordt aangesproken wordt ook op andere manieren serieus genomen: Barnes lezen vergt zo nu en dan redelijk wat voorkennis op het gebied van (Franse) cultuur, en de auteur gaat nergens op zijn hurken zitten, alsof hij voortdurend stilzwijgend uitgaat van ‘Zoals u waarschijnlijk wel weet…’
Personen, geen iconen
In een paar verhalen volgt Barnes het stramien van zijn kleine roman over Sjostakovitsj, Het tumult van de tijd (2016), en beschrijft hij episodes uit de biografie van bekende kunstenaars. Hij noemt dan de naam van zijn onderwerp niet, zodat je je bij het lezen van ‘De reprise’ de hele tijd afvraagt wie toch die negentiende-eeuwse Russische schrijver T. is (op de laatste pagina blijkt het Toergenjev te zijn), en moet je in het als dagboekaantekeningen vermomde verhaal ‘De stilte’ maar raden dat de oude componist in kwestie Sibelius is. Zoals u waarschijnlijk wel wist, maar toch. Je begrijpt dat Barnes die namen niet meteen noemt om te benadrukken dat het hier om personen gaat, en niet om iconen, zodat de lezer niet terugblikt maar iets meemaakt, maar toch blijven deze verhalen stemmige stijloefeningen.
Daar staat veel tegenover. Naast de ironische satire komen we veel neergang tegen, veel gebrekkige communicatie ook, tussen ouders en kinderen, partners, en, zoals in ‘Naar bed met John Updike’, over twee schrijfsters op leeftijd, die nog steeds samen lezingen geven al ligt hun glorietijd al enige jaren achter hen. Als ze zouden weten wat ze echt over elkaar dachten, zaten ze niet meer zo vredig samen in de trein. Hoewel, misschien wéten ze het ook wel. Barnes’ personages hebben soms een mooie, wat fatalistische gelatenheid over zich. Maar toch, daaronder kan het koken, zoals in misschien wel het mooiste verhaal, ‘Het verhaal van Mats Israelson’, over de liefde tussen een Zweedse eigenaar van een zaagmolen en de vrouw van de plaatselijke apotheker. Beiden zijn met een ander getrouwd. U moet het zelf maar lezen. Het is op een beheerste manier hartverscheurend.
26-11-2021 Rob van Essen
ISBN | 9789025471415 |
---|---|
Aantal pagina's | 672 |
Datum van verschijning | 20210826 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 149 mm |
Hoogte | 217 mm |
Dikte | 54 mm |