De strijd om Bali
Dit boek doet gruwelijke onthullingen over de geheime Nederlandse gevangenissen op Bali
Dekolonisatie In De strijd om Bali belicht Anne-Lot Hoek een onbekende episode uit de dekolonisatiegeschiedenis van Nederlands-Indië. Aan beide zijden werden gruwelijke misdaden begaan.
Er staan veel gruwelijke verhalen in De strijd om Bali, het boek dat historicus en journalist Anne-Lot Hoek schreef over de dekolonisatieoorlog op het eiland. Een van de gruwelijkste is afkomstig van Feddy Poeteray, oud-soldaat in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Hij vertelt wat hij en zijn collega’s zeiden als ze Balinezen tegenkwamen met een rood-wit speldje – de kleuren van de Republiek Indonesië: ‘Wat is dat? Opeten! En dan slikten ze zich dood, want dat is een metalen ding met een naald eraan. Als ze het niet deden dan schoten we ze neer.’ Dat konden dus onschuldige burgers zijn.
Gruwelijk is ook de getuigenis van ‘mevrouw’ Van der Zee. Als dochter van een KNIL-soldaat woonde ze in een militair kamp op Bali. Aan de ene kant van het kamp zaten de militairen, aan de andere kant de gezinnen. Er was ook een gedeelte voor gevangenen, daar mocht ze niet komen. Maar dat deed ze stiekem toch. De mannen daar zagen er mishandeld uit. ‘Ze waren bont en blauw’. Ook bij de begraafplaats achter het kamp mocht ze niet komen. ’s Nachts hoorde ze daar vaak schieten. ‘Eerst hoorde je plok, dan hoorde je een lijk vallen en dan riep mijn moeder: “O! daar ligt er weer een!”’
Jaren later wordt mevrouw Van der Zee nog emotioneel als ze vertelt wat ze als zevenjarig meisje allemaal zag. Haar vader ging met zijn collega’s dagelijks op patrouille en kwam dan terug met een truck. Die bleek gevuld met lijken, die op de grond werden gekiept als ‘wilde dieren’. Ze vermoedt dat het er per patrouille meer dan vijftig waren. ‘Ik was nog klein, maar ik zag rijen op rijen liggen. Familieleden mochten lijken komen ophalen. [...] Ik heb nog steeds last van die beelden.’
Wat zeggen zulke gruwelijke verhalen nog?
Toch wel veel. Onder historici is het beeld over de dekolonisatie van Indonesië de afgelopen jaren al flink gekanteld. Wat Nederland daar uitvoerde in de periode 1945-1949 waren geen ‘politionele acties’, zoals generaties leerden op school. Het was een oorlog. En de wandaden waaraan Nederlandse militairen zich schuldig maakten waren geen ‘excessen’, maar oorlogsmisdaden. Daarover is geen twijfel meer sinds de publicatie van De Brandende kampongs van generaal Spoor in 2016 van de Zwitserse historicus Rémy Limpach. Hij liet zien dat het Nederlandse geweld niet incidenteel, maar structureel was. En toch, het collectieve schuldbesef is nog niet erg stevig ontwikkeld.
Het was de Belg David Van Reybrouck – opnieuw een niet-Nederlandse auteur dus – die zich erover verbaasde in zijn vorig jaar verschenen Revolusi, goed beschouwd een 500 pagina’s lange aanklacht. Daarin citeerde hij onderzoek waarin Europeanen werd gevraagd of ze trots waren op hun koloniale verleden. De Nederlanders staken er met kop en schouders boven uit. Vijftig procent zei trots te zijn (tegenover 23 procent van de Belgen), slechts zes procent schaamde zich voor dat verleden. De strijd om Bali belicht een relatief onbekende episode van de dekolonisatie en alleen al daarom is het een belangrijk boek.
Vredelievend paradijs
Bij Nederlands geweld in die periode gaan de gedachten al snel uit naar Zuid-Sulawesi, waar de ‘zuiveringsacties’ van het Depot Speciale Troepen onder leiding van kapitein Raymond Westerling aan duizenden het leven kostte. Of naar Rawagede, het dorp op Java waar Nederlandse militairen vrijwel de gehele mannelijke bevolking vermoordden.
De gedachten gaan niet naar Bali.
Bali was al voor de Tweede Wereldoorlog een toeristische bestemming, net als nu. Een vredelievend paradijs waar de revolutie aan voorbij was gegaan, schrijft Anne-Lot Hoek, zo is het beeld. Niets is minder waar, laat zij zien. Dat er ook op Bali flink werd gevochten was in grote lijnen al te lezen in het boek van Rémy Limpach. Hoek kleurt dat beeld nu heel gedetailleerd in. En ‘details van geweld [doen] ertoe, alleen al om de erfenis ervan beter te kunnen begrijpen’, schrijft ze terecht. Ze laat ook zien waarom het in omvang bescheiden Bali (net iets groter dan de provincie Gelderland, in 1946 woonden er ongeveer 1,5 miljoen mensen) een cruciale rol speelde in de dekolonisatie van de gigantische archipel – naar inwonertal is Indonesië nu het vierde land in de wereld.
Net als David Van Reybrouck deed Anne-Lot Hoek jarenlang veldwerk om haar boek te kunnen schrijven. Ze sprak met oud-soldaten, vrijheidsstrijders, nabestaanden en zelfs met het hoofd van een groep algojo’s (beulen). Dat waren mannen die de opdracht hadden Balinezen die samenwerkten met de Nederlanders te liquideren – ook van Indonesische zijde was er sprake van geweld. Verder put ze uit ongepubliceerde memoires en uit prachtige brieven die ze vond in privéarchieven.
Toen ze de gesprekken met Balinezen achteraf terug las viel haar iets op, schrijft Hoek. Steeds maar weer ging het over geweld in tangsi’s. Ze legt uit: ‘Een tangsi is een woord dat binnen het KNIL werd gebruikt voor een legerdetachement. Op Bali betekende het ook een gevangenenkamp.’ In de Nederlandse archieven is vrijwel niets te vinden over die tangsi’s, laat staan dat er ooit onderzoek naar is gedaan. Op Bali waren er ongeveer vijftig. Samen vormden ze ‘een verborgen informele structuur van geweld waarbinnen marteling en executie van gevangenen een wijdverspreid systematische fenomeen’ waren.
Kampbewaarders
Hoe het er het aan toe ging in één van die kampen (Jatiluwih) is te lezen in de plaatselijk gepubliceerde memoires van de veteraan Ketut Meregeg, waar Hoek onder meer uit put. Ze vat samen: ‘De kampbewaarders schoren de gevangenen na aankomst kaal. Vervolgens moesten ze stenen verslepen en wegen aanleggen, in de brandende zon of de stromende regen. Het eten was zo karig dat ze hun toevlucht zochten tot overgebleven broodresten die aan de honden werden gegeven, varkensvoer of bladeren die ze tijdens het werk vonden. Door de hoogte is het ’s nachts koud in Jatiluwih. De KNIL-militairen die het kamp bewaakten waren wreed: ze ranselden de gevangenen dagelijks af met bamboestokken, zodat Meregeg ’s nachts niet kon slapen door de wonden op zijn rug.’ Meregeg kon het navertellen, maar dat was bepaald niet vanzelfsprekend, schrijft Hoek. ‘Wie ’s nachts werd opgeroepen wist dat zijn laatste uur had geslagen, wat vrij willekeurig lijkt te zijn geweest.’
Halverwege 1947 zaten er zo’n 10.000 gevangenen vast om ‘politieke redenen’. Hoeveel daarvan het niet overleefden, durft Hoek niet te zeggen. Gesprekken met Nederlandse oud-militairen bevestigen dat er sprake was van eigenrichting. Ex-KNIL’er Don Sweebe vertelde dat hij regelmatig gevangenen ‘een plasje’ liet doen. ‘“Ga maar een plasje doen, zeg je dan, en dan knal je hem neer. Klaar.” Het moest wel, aldus Sweebe, “want de gevangenissen waren overvol en we hadden te weinig mensen”. Twijfel aan de schuld van een gevangene had Sweebe vaak. “Maar ja, wat is waarheid, wat is twijfel, het is moeilijk te zeggen. Kon ik maar in je bovenkamer kijken, dacht ik dan”.’
Zoals gezegd: aan gruwelijke verhalen geen gebrek. Over gevangenen die in een ton een heuvel afgerold werden. Gevangen die op het uiteinde van een stroomdraad moesten bijten waarna hun tanden er met een schok uit werden ‘geschoten’. Over een sergeant van het Republikeinse leger die op handen en voeten boven een vuurtje werd gezet, waardoor ‘zijn borst kookte als een gebraden varkenshuid’.
Privélegertjes
Maar De strijd om Bali is meer dan een opsomming van gewelddadigheden. Hoek vertelt ook een groter verhaal over de wijze waarop Nederland, met veel tegenzin, afscheid nam van zijn kolonie in de Oost. Dat het er op Bali zo hard aan toe ging had veel te maken met de diplomatieke onderhandelingen waarover Hoek ook vertelt: de Hoge Veluwe Conferentie, de Overeenkomst van Linggajati, de Denpasar-conferentie, de Renville-overeenkomst.
Bij al die gelegenheden waren de inspanningen van Nederland erop gericht zoveel mogelijk invloed in Indonesië te behouden. Centraal daarbij stond het idee van een Verenigde Staten van Indonesië: een federale constructie onder de Nederlandse kroon. De Republiek (Java en Sumatra) moest daarmee worden ingekapseld – het zou slechts een deelstaat zijn, net als Borneo en Oost-Indonesië, waar Bali toe behoorde.
Dat idee van een federale staat was diplomatiek slechts levensvatbaar als Nederland de wereld ervan kon overtuigen dat het buiten Java en Sumatra, daar waar Nederland het gezag had, rustig was. Op Bali was ook veel steun voor de Republiek – strijders konden met een bootje bovendien gemakkelijk overvaren vanuit Java – en dat paste niet in dat beeld. Daarom werden rust en orde met grof geweld afgedwongen.
Nederland deed daartoe wat het al eeuwen had gedaan in de Oost: verdeel-en-heers. Bevriende vorsten werden bevoordeeld en bewapend, om met privélegertjes jacht te maken op ‘terroristen’. De mythe van een loyaal Bali moest koste wat het kost in stand worden gehouden. Zo bezien is dit ook een boek over de dekolonisatie van heel Nederlands-Indië.
Collectief bewustzijn
Wie Revolusi van David Van Reybrouck las (zo niet: doe het alsnog) zal dit boek ook de moeite waard vinden. Helaas is Hoek niet zo’n fantastische schrijver als Van Reybrouck. Ze formuleert niet altijd even soepel en haar verhaal mist een echte spanningsboog – de korte reportages die ze hier en daar inlast kunnen dat niet helemaal verhullen. Maar het is niettemin een indrukwekkend boek. Hoek wist veel informatie aan de vergetelheid te ontrukken. Daarmee voegt ze werkelijk iets toe aan onze kennis over een recent verleden dat nog altijd niet volledig is doorgedrongen tot het collectieve bewustzijn.
Met haar rijke bronnenmateriaal geeft ze haar hoofdpersonen veel kleur. En dan blijkt dat het niet altijd zwart-wit is, dat de Nederlanders niet altijd ‘fout’ waren en de Balinezen niet altijd ‘goed’. Eén van die hoofdpersonen is de Anak Agung, een Balinese vorst die door de Nederlanders als bondgenoot gezien werd. Ook hij had een privélegertje. Tegenstanders liet hij ‘oppakken, martelen en vaak ook vermoorden’, met medeweten van de Nederlanders. Bij het uitroepen van de Republiek Oost-Indonesië (die geen lang leven beschoren was) werd hij beloond met een mooie functie: hij werd premier. Toen hij jaren later naar Nederland kwam om te promoveren werd hij met alle égards onthaald.
Ronduit ontroerend zijn de brieven van bestuursambtenaar Siebe Lijftogt waaruit Hoek citeert. Ze werden gevonden op de zolder van zijn kinderen. Wanhopig probeerde Lijftogt zijn meerderen en mensen die hij kende uit het verzet in Nederland op de hoogte te brengen van de misstanden die hij zag. Uit dat verzet kende hij Marianne Tellegen, na de oorlog directeur van het Kabinet der Koningin. Hij schreef haar dat ‘het Nederlandse gezag zich op Bali slechts wist te handhaven met een de facto politiestaat, zoals hij Oost-Indonesië zag, „waarbij geregeld verzetslieden worden doodgeschoten.”’ De verzetsbeweging, die zich volgens Lijftogt tegen de Nederlanders, tegen de deelstaat Oost-Indonesië en tegen hetzelfbestuur richtte, werd zodanig onderdrukt dat hij zich “een intellectueel soort S.D.-er” voelde.
Ontroerend zijn ook de overdenkingen van oud-militairen die op hoge leeftijd terugkijken op hun optreden. Oud-KNIL militair Don Sweebe, die Hoek vertelde dat hij de belangrijkste Balinese verzetsstrijder had gedood, hield jarenlang vol dat hij Bali ‘veilig’ had gemaakt en nergens spijt van had. Maar op late leeftijd kreeg hij toch wroeging. Met zijn vrouw bezocht hij Bali. Daar legde hij zijn hand op het graf van die strijder. Hij vroeg om vergeving en zei: ‘Sorry, als ik je vermoord heb.’
26-11-2021 Jeroen van der Kris
De strijd om Bali is een geschiedenis van de ongekend hevige guerrillastrijd die vlak na de Tweede Wereldoorlog op het eiland ontvlamde. Een ontluisterend verhaal over onderdrukking, verzet, vriendschap en verraad dat onlosmakelijk is verbonden met het imperiale verleden, maar ook met de kern van de Nederlandse dekolonisatiepolitiek.
Aan de hand van ruim 120 interviews op Bali en in Nederland, uitvoerig archiefonderzoek, brieven en memoires, dringt Anne-Lot Hoek door tot in de haarvaten van het koloniale systeem. Ze brengt een gelaagd en vernieuwend beeld van een wrede onafhankelijkheidsstrijd.
ISBN | 9789403152318 |
---|---|
Aantal pagina's | 544 |
Datum van verschijning | 20211125 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 161 mm |
Hoogte | 236 mm |
Dikte | 52 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres