Willem Jan Otten (1951) is een halve eeuw dichter: zeshonderd gedichten, elf bundels. Hij viert dit met de compositie van een nieuwe bundel op basis van vijftig dierbare gedichten uit eigen werk. In Diepe eb wordt een weg afgelegd, van geboorte tot geboorte. Halfweegs wordt een eind bereikt, of is het een wak, of een kattenluik, een portaal.
Otten laat de volgorde waarin de gedichten zijn ontstaan links liggen. In Diepe eb verstrijkt de tijd als in een droom, terwijl elk gedicht afzonderlijk klaarwakker is, zintuiglijk, beeldend, aansprekend. Er ontstaat een ‘denkend landschap’, eilandduinen, onbeschaatste Ankeveense Plassen, Friese meren, Ierse kusten, een Sloterpark. Er worden mensen gekend, er gaan dierbaren verloren; er wordt liefde verklaard, God gemist. De dichter wordt man van, vader, raakt op leeftijd. Hij zwemt kamer voor kamer de palingfuik van de poëzie in.
Diepe eb verschijnt gelijktijdig, in een tweeling-uitgave, met Wil je mij poëzie leren?, een essay ‘op zoek naar het gedicht waarin staat wat ik wil zeggen’.