Een man met goede schoenen
Nieuwe verhalen van Librisprijswinnaar Rob van Essen: plagerig, uitdagend en enigszins onbehaaglijk
Rob van Essen In speelse, absurde en uiterst slimme verhalen snijdt de Librisprijs-winnende schrijver je voortdurend de pas af. En toch wordt het nergens zo onlogisch dat je je aandacht verliest.
De donkere tuin staat vol tuinkabouters. Er is er een bij die een schattig klein kruiwagentje voortduwt. En in dat kruiwagentje zit pis. Volkomen terechte pis van een man die door de eigenaar van de tuin een jeugd lang getreiterd werd. Goed zo, denk je wanneer je ‘De therapeut’ leest, in de nieuwe verhalenbundel Een man met goede schoenen van Rob van Essen (1963). Pis maar raak. Of toch niet? Klopt de herinnering van de hoofdpersoon, die je zo klakkeloos aanneemt, wel?
Van Essen, vorig jaar met zijn roman De goede zoon de terechte winnaar van de Libris Literatuur Prijs en ook recensent voor deze bijlage, jongleert met aannames. Hij zet je in zijn verhalen vernuftig op een bepaald spoor, via een bedrieglijk eenvoudig, verwelkomend verhaalbegin. Er staat als beginzin gewoon: ‘Ik zat op een terras bij het Sarphatipark’, of: ‘Het is algemeen bekend dat het koninklijk paar zo nu en dan een aantal mensen uit de wereld van de [...] kunst [...] uitnodigt voor een informele avond ten paleize.’ Inderdaad, denk je, en je raadt al wat er komt. Maar na zoiets gewoons wordt het bij Van Essen in een rap tempo heel ongewoon, op een manier die je helemaal niet verwacht. En als je iets wel ziet aankomen, maakt de schrijver daar prompt gebruik van.
Zwerver
In ‘Iedereen wordt verpleegd’ kijkt een meneer met welbehagen naar zijn kelkje jenever: ‘Alsof het een oude vriend was met wie hij heel veel had meegemaakt.’ Hé, denk je, Van Essen klinkt ineens als Carmiggelt, kan hij dat nou ook al? Waarna het verhaal vervolgt met: ‘omdat hij me sterk deed denken aan de mannen die vroeger de Kronkels van Carmiggelt bevolkten, probeerde ik een carmiggeltiaanse beschrijving te verzinnen’. Ik moet niet vaak hardop lachen om boeken, maar hierom wel. Van Essen zit je op de hielen, haalt je schuin in, snijdt je de pas af of doet juist een extra bocht in de weg verschijnen. Het is niet alleen speels, maar ook bereslim. De verhalen zijn plagerig, uitdagend, enigszins onbehaaglijk en absurd – maar nergens zo onlogisch dat je je aandacht verliest.
Een onderliggend thema is eenzaamheid. ‘[I]k wist inmiddels dat ik ook bestond als ik alleen was’, heet het ergens dapper. Maar de eenlingen in deze verhalen zijn desalniettemin dwaalgasten, al dan niet bewust op zoek naar een roedel, een kudde om zich bij aan te sluiten. Hoe heerlijk het is een doel te delen, of op zijn minst een duidelijke rol te vervullen in andermans leven, komt in verschillende vormen steeds terug. Een wandelaar wordt een gids, een ‘ik’ ziet een dubbelganger, een groep mensen helpt in harmonie een zwerver – in de verbinding schuilt het geluk.
Alternatieve levens staan hierbij voortdurend om de hoek klaar; niet voor niets refereert Van Essen ergens aan Belcampo, in wiens werk het bekende ook zo geleidelijk kan verschuiven naar het ongekende. In elk verhaal schemert bij Van Essen door wat ook had gekund. Dat is, naast speels en slim, vaak ontroerend. Soms heel recht voor zijn raap, dankzij slotzinnen als: ‘Waren we maar eenmaal volwassen! Dan zou alles anders zijn!’, maar meestal bedekt en verscholen, als een gestage ondertoon.
2020-10-16 Judith Eiselin
ISBN | 9789025464127 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20201006 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 210 mm |
Dikte | 25 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres