Gemmeker
Elke dinsdagochtend staat hij er, Albert Konrad Gemmeker, de kampcommandant van Westerbork. SS-pet op, glimmend gepoetste laarzen aan, zijn hond om hem heen dartelend. Met enkele ondergeschikten voert hij op het perron de laatste controles uit, checkt of alle namen van de transportlijst zijn ingeladen. Met een korte handbeweging gebaart hij dat alles in orde is. Dan vertrekken de veewagons richting het oosten, waar het merendeel van de honderden, voornamelijk Joodse inzittenden de dood zal worden ingejaagd. Weer een transport ordentelijk afgehandeld.
‘Het kan haast niet anders of hij genoot echt van dat moment’, schrijft Ad van Liempt in zijn biografie van Gemmeker (1907-1982), ‘als iedereen zijn macht, zijn almacht kon aanschouwen.’ Almacht had Gemmeker inderdaad, in de tweeënhalf jaar dat hij de scepter zwaaide over zijn onderdanen in het Durchgangslager op de Drentse hei. Ook maar de kleinste inbreuk op zijn autoriteit en prestige kon hem doen besluiten tot meedogenloze sancties. Nadat bijvoorbeeld een niet-aangelijnde hond van een kampgevangene Gemmekers eigen hond had lastiggevallen, beval de kampcommandant dat álle honden binnen het kamp moesten worden afgemaakt – behalve die van hemzelf, natuurlijk. Ook aarzelde Gemmeker geen moment om met zijn jachtgeweer een hagelschot af te vuren op een man die iets dichter bij een prikkeldraadomheining liep dan toegestaan. En iemand die hem niet volgens de voorgeschreven regels groette, stelde hij zonder pardon op straftransport, wat in de praktijk neerkwam op een doodvonnis.
Tegelijkertijd stond Gemmeker bekend als een correcte en charmante gentleman-commandant. Dat imago had hij deels te danken aan zijn voorganger, een alcoholische ploert die met zijn zweep gevangenen de trein injoeg en daarmee grote chaos veroorzaakte. Het verschil met Gemmeker kon niet groter zijn. Die was allergisch voor chaos en vaardigde aan de lopende band verordeningen uit waaraan iedereen zich diende te houden. Zijn belangrijkste streven was om de rust in het kamp te bewaren. Zo waren er op dinsdagavond regelmatig cabaretvoorstellingen die als uitlaatklep dienden voor de opgekropte spanningen rondom het transport van die ochtend. Gemmeker zat altijd op de eerste rij en genoot zichtbaar van het geboden amusement.
Sfinxachtige figuur
Wat was die sfinxachtige figuur nu écht voor een man? Iemand die, zoals hij na de oorlog zelf zou verklaren, slechts orders van zijn superieuren opvolgde? Wist hij echt niets van het gruwelijke lot dat ‘zijn’ 80.000 gevangenen wachtte? Of was hij een cynische, ijdele machtswellusteling, die met zijn maîtresse een riant leventje kon leiden door gevangenen uit te buiten alvorens ze doelbewust naar het oosten ‘te lachen’, zoals Etty Hillesum schreef?
Voor een biograaf zijn egodocumenten van de hoofdpersoon normaal gesproken onontbeerlijk om achter diens innerlijke drijfveren te komen. Brieven, notities, dagboeken, alles is bruikbaar wat ook maar een glimp kan opvangen van wat iemand op een bepaald moment bezighield. Maar Van Liempt moest het stellen zonder dit soort bronnen. Zoals wel meer nazi’s wiste Gemmeker tegen het einde van de oorlog alle sporen uit zijn verleden. Hij vernietigde zelfs zijn privé-fotoalbums.
Noodgedwongen blijft Van Liempts beschrijving van het vooroorlogse leven van Gemmeker daarom vrij vlak. Wel staat vast dat diens leven in het door de Eerste Wereldoorlog geteisterde Düsseldorf zwaar en onzeker was – zeker toen hij als 19-jarige verzekeringsbeambte door de hyperinflatie een halfjaar werkloos thuis zat. Het moet een belangrijke reden zijn geweest om een carrièreswitch te maken en zich aan te melden bij de politie. Hij was ambitieus en leergierig; als zoon van een bescheiden steenhouwer droomde hij ervan om hogerop te komen. De politie – en in het bijzonder de Geheime Staatspolizei (Gestapo) – gaf hem daartoe alle mogelijkheden, zeker na de machtsovername van Hitler in 1933. Hoewel het onbekend blijft in hoeverre Gemmeker bevlogen was, ging hij zonder problemen mee in het nieuwe, nationaalsocialistische systeem.
Voor de beschrijving van de periode waarin Gemmeker ‘als een vorst’ over Westerbork regeerde, had Van Liempt veel meer bronnen tot zijn beschikking. Hoewel hij vrijwel geen kamparchieven gebruikt en ook relatief weinig verwijst naar bestaande wetenschappelijke literatuur over Westerbork – wat overigens niet betekent dat hij met andermans veren pronkt, zoals hem recentelijk door critici is aangewreven –, citeert hij rijkelijk uit de dagboeken van kampgevangenen Etty Hillesum, Jacob Boas en voormalig Algemeen Handelsblad-redacteur Philip Mechanicus. Het beeld dat Van Liempt van de kampcommandant schetst is door het veelvuldig gebruik van deze bekende bronnen niet heel verrassend. Toch stelt hij het bestaande beeld een beetje bij door Gemmekers opvliegendheid en woedeaanvallen te benadrukken. Zeker als hij werd geconfronteerd met ontsnappingspogingen was hij allesbehalve een gentleman.
Verhoorverslagen
Wat deze prettig leesbare biografie wél uniek maakt, is dat Van Liempt uitgebreide, voorheen vertrouwelijke verhoorverslagen kon verwerken in zijn verhaal. Na de oorlog is Gemmeker namelijk drie keer langdurig ondervraagd: een keer door een Nederlander in 1947 – waarna hij een milde gevangenisstraf van tien jaar kreeg – en twee keer door Duitse rechercheurs, in 1959-1961 en 1969-1974. Met name de eerste ondervrager, Jan Schoenmaker, blonk uit in kennis en vasthoudendheid. Hij ontlokte aan Gemmeker hoe hij écht over Joden dacht: die hadden voor de oorlog op de rest van de bevolking ‘geparasiteerd’.
Van Liempt houdt consequent de naoorlogse woorden van Gemmeker tegen het licht. Zei de voormalige kampcommandant dat hij een groot deel van de patiënten uit het ziekenhuis van Westerbork liet deporteren vanwege een bevel van zijn meerdere in Den Haag? Een telexbericht laat zien dat het zijn eigen initiatief was. Beweerde hij dat hij nooit aanwezig was geweest bij een bespreking met Eichmann? Notulen van die vergadering bewijzen het tegendeel.
Ook interviews met Gemmekers dochters, die alle drie een verstoorde relatie met hem onderhielden, zijn verhelderend. Een van hen was getrouwd met een Griek. Toen hun zoontje tijdens Pasen eiervlekken maakte op Gemmekers tapijt, schreeuwde de oud-kampcommandant woedend: ‘Dat krijg je, met die bastaardkinderen!’ Nog bozer was hij toen een andere dochter haar kind een Joodse voornaam gaf. Dezelfde man die in een naoorlogs tv-interview had verklaard dat hij in Westerbork ‘veel respect’ voor Joden had gekregen, verbrak alle contact.
Zo ontmaskert Van Liempt Gemmeker uiteindelijk niet alleen als een wrede controlfreak, maar ook als een kille leugenaar. ‘Gemmeker heeft heel goed doorgehad dat de Joden die hij deporteerde het er in meerderheid niet levend af zouden brengen’, concludeert hij. Het is een statement dat de opeenvolgende rechters juridisch nooit konden bewijzen, maar dat Van Liempt in deze biografie meer dan aannemelijk maakt.
ISBN | 9789460039782 |
---|---|
Aantal pagina's | 382 |
Datum van verschijning | 20190502 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 160 mm |
Hoogte | 238 mm |
Dikte | 38 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres