Soms blijft iets
Ik zou kunnen zeggen dat er niets opvallends gebeurt in Soms blijft iets. Ik zou ook kunnen zeggen: Alles wat Froukje van der Ploeg (1974) in haar vijfde dichtbundel beschrijft is opzienbarend.

Froukje van der Ploeg: Soms blijft iets. Querido, 80 blz. € 19,99
Het leven dat ze zonder opsmuk maar melodieus beschrijft, hangt aan elkaar van kleine, intieme gebeurtenissen, die zo aan de aandacht zouden kunnen ontsnappen, juist omdat ze het leven zijn. Het missen van een naaste, ongesteld zijn, wachten, zwaaien, kopjes thee zetten, fietsen door een donker park – en ook: bang zijn voor mannen in dat donkere park. Het is de tedere en tegelijk nietsontziende taal van Van der Ploeg die van elk gedicht iets bijzonders maakt, waardoor het leven waarover ik lees (en dat ik herken) tot in de meest schokkende details zichtbaar en voelbaar wordt.
Bij het gedicht ‘Femicide’ moest ik denken aan de moord op de 17-jarige Lisa uit Abcoude. Met femicide wordt strikt genomen bedoeld: het opzettelijk doden van vrouwen en meisjes omdat ze vrouw zijn, vaak door (ex-)partners of mannen uit hun directe omgeving. In een bredere betekenis – waarin ook gendergerelateerd geweld en machtsongelijkheid worden meegenomen – kan Lisa’s dood als femicide worden beschouwd. Ik ken Lisa alleen bij haar voornaam, realiseer ik me bij het schrijven van haar naam. Dat uitsluitend gebruik van haar voornaam, wellicht uit bescherming van haar familie, maakt haar ook tot een symbool. Alle meisjes en vrouwen die Van der Ploeg in dit gedicht aanspreekt, kunnen Lisa zijn.
Neem altijd de kortste route door het park
kijk, je ogen wennen aan het donker, zie
scherp de sterren boven de bomen, de egel
in de bosjes, slapende mannen zonder dak
Door de titel en de aanwijzing om altijd de snelste route te kiezen, zijn de natuurbeschrijvingen geladen met gevaar. Het is alsof Van der Ploeg niet alleen zichzelf, maar alle vrouwen aanspreekt, in een gedicht als korte survival-cursus.
De maan fietst met je mee, want de dood
wacht voor jou nooit in dit park
87 procent van je gevaar woont in huis
zit op je bank, je vriend of bijna-ex
Je vader, broertje, buurman. Zij willen
bezit van je nemen, weten waar je was
met wie je sprak, wat je zei, fiets verder
door vergeten wijken van een stad
De beklemming van het gevaar dat naast je op de bank kan zitten, krijgt een beetje lucht in de regel „fiets verder door vergeten wijken van een stad”, alsof de anonimiteit daar een vorm van veiligheid zou bieden.
En leer nieuwe vrouwen kennen
in je klas, in de kroeg, als je rent
langs het water en neem soms een man mee
door het bos, want met jou zijn ze veilig.
Even meende ik achterover te kunnen leunen, omdat de verteller lijkt te weten wat te doen bij gevaar. Maar uit „want met jou zijn ze veilig” blijkt dat ze zichzelf en de lezer overschat. Daarmee grijpt Van der Ploeg terug op een eerdere regel: „want de dood wacht nooit voor jou in dit park”, die nu zijn volle betekenis krijgt. Met dit gedicht roept de dichteres de spagaat op waarin mensen verkeren die zich kwetsbaar voelen op straat. Wil je nog naar buiten durven, dan moet je jezelf ervan overtuigen dat de dood iets is voor anderen; ga je naar buiten, dan moet je op je hoede zijn.
Ook in andere gedichten beschrijft Van der Ploeg de tegenstrijdige strategieën die in elk leven botsen. In ‘Twaalf, bijna dertien’ wordt het moederschap beschreven – of ouderschap – en het laten gaan van een kind.
Wij worden steeds meer achtergrond
zijn afwezig aanwezig, blijven
kopjes thee zetten, pasta met kilo’s
door pannen roeren, kijken naar gebouwen
waar ze de wc nog niet weten, de kortste
weg naar een houtwerklokaal, kluisjes
cijfers, herkennen de geur van deze plek
Om een kind op te voeden, moet je er als ouder zijn, maar niet altijd. Dat wordt mooi samengevat in de tweede (afgebroken) regel: „zijn afwezig aanwezig, blijven”. Het doorlopen van deze regel in „blijven/ kopjes thee zetten” onderstreept de onmacht tegenover de voortgang van de tijd: theezetten lost niets op, maar geeft wel een houding tegenover wat ongrijpbaar en onbeheersbaar is. Kinderen die je wilt thuishouden en beschermen, maar die je toch de weg naar buiten moet wijzen.
Zien rijen fietsen, toenaderingen, blijf
ademen, theezetten, leer nieuwe woorden
magister, plenda, namen. We wijzen
de route door het park, bij de fontein
eruit, langs de winkels waar onze oma
haar koekjes kocht, draai je om, fiets
naar huis en vul een fluitketel met water.
Grappig is dat de ouder die moet loslaten in dit gedicht zelf ook weer kind lijkt te worden, door de eerste schooldagen van dichtbij mee te beleven.
De bundel bestaat uit zes afdelingen, die op één na, allemaal een brief aan Imke bevatten. In elke bundel van Van der Ploeg komen brieven voor aan deze vriendin, die wel een hartsvriendin moet zijn. Dat de brieven aan Imke zo ontroeren, komt denk ik doordat zij – in tegenstelling tot de eerdergenoemde Lisa – allesbehalve algemeen is. We leren haar niet uitvoerig kennen, maar toch iets: via de manier waarop de dichter haar aanspreekt, via gedeelde herinneringen die worden opgeroepen, en via nieuwe herinneringen die zij voor Imke wil scheppen.
In ‘Lieve Imke’, de eerste brief in Soms blijft iets, deelt de dichteres zorgen over een opwarmende aarde, door te vertellen over de warmte van de stad die hitte is geworden. Een kind loopt naast haar „als een geweten” als ze zich uitstrekt in bad, „koe op brood” smeert, omdat het kind haar er kennelijk aan herinnert dat boter van dieren is gemaakt. Tussen de zorgen weeft Van der Ploeg herinneringen aan momenten die ze met Imke deelde: „De stad omarmt/ je vooral als het koel is, wind duwt je over de grachten/ bruggen weerspiegelen als toeristen slapen en je alleen / je fiets hoort rammelen nadat je eindelijk de moed vond/ om te vertrekken”.
Wordt Imke of de briefschrijfster door de stad omarmd? En wie vindt er de moed om eindelijk te vertrekken? Omdat het niet duidelijk is, vervaagt de scheidslijn tussen Imke en de briefschrijfster op een prachtige manier die de hechtheid tussen beiden benadrukt.
Er is wind, er is een fiets, er is een afscheid. Op zich niets bijzonders. Maar omdat je als lezer gehecht raakt aan Imke en aan de briefschrijfster, krijgt het vertrek een grote lading. De gedichten van Van der Ploeg suggereren dat wat het leven betekenis geeft niet de gebeurtenissen zelf zijn, maar de manier waarop we deze met anderen delen. Het leven is ongrijpbaar en misschien alleen in details waarneembaar.
Ik kan het aanvullen met zachte woorden, planten
mijn kater slapend op een kleed, lievelingsboeken
mijn kind, toewijding, ademen.
De afwezige Imke, die toch dichtbij komt, is als het leven zelf. Je kunt haar een brief schrijven, maar ze blijft altijd net buiten bereik.
Een godin zaait verwarring op aarde, een vrouw kijkt opgerold de tijd weg en huizen doen huizen na.
In deze bundel trekt Froukje van der Ploeg lering uit alles wat beklijft. Met humor en zonder schroom onderzoekt ze het ongemak, de verandering en het welbehagen van lichamen, noteert ze de levensverhalen van andere mensen en toont ze hoe een spin die met klompen over de slaapkamermuur loopt grote gevolgen kan hebben. In brieven aan Imke en op weg naar huis, door het park, maakt ze de balans op.
| Uitgever | Singel Uitgeverijen |
|---|---|
| Auteur(s) | Froukje van der Ploeg |
| ISBN | 9789025318680 |
| Bindwijze | Paperback |
| Aantal pagina's | 80 |
| Datum van verschijning | 20250610 |
| NRC Recensie | 4 |
| Breedte | 152 mm |
| Hoogte | 214 mm |
| Dikte | 7 mm |