Op 20 juni 1845 kwamen zo’n vijftig arme Nederlandse boerengezinnen aan in Suriname. Vruchtbare grond, ruimte, woningen, vee: alles zouden deze kolonisten krijgen. Maar toen ze aankwamen was er niets, behalve moeras, muggen en allesverzengende hitte. Binnen een halfjaar was de helft van de immigranten overleden. De 167 overlevenden trokken naar Paramaribo en omgeving.
In de loop der generaties zijn de Nederlanders van toen Surinamers geworden, en een deel van hen is teruggekeerd naar Nederland, onder wie de moeder van Karin Sitalsing. Haar familiegeschiedenis is er een van een weinig bekende bevolkingsgroep, die zich overal weet aan te passen, maar daardoor misschien wel nergens helemaal thuis is.