Uri, een Israëlische soldaat, zit in de cel omdat hij bij de oude Palestijn Hilmi was. Onder een citroenboom luisterde hij naar de ‘fantastische’ verhalen uit diens Arabische dorp, over de vrouwen met wie Hilmi een gedwongen huwelijk moest aangaan, over de koppige zoon, de nog koppiger dorpsezel en de onbarmhartige bezetters.
Toen Uri’s commandant zei dat al het contact met Palestijnen verboden is, ook al zijn ze zoals Hilmi halfblind en mesjogge, kieperde Uri de soep over diens broek en bleef hij Hilmi opzoeken. Omdat hij begreep dat in Hilmi’s verhalen meer waarheid zat dan in het legernieuws en alles wat zijn vriend Katzman bij elkaar fabuleerde. Alsof Katzman daarmee wilde zeggen: ‘als ik al niet te vertrouwen ben, dan een Arabier al helemaal
niet!’.
In De glimlach van het lam weet David Grossman ons met zijn precieze blik te fascineren voor de verborgen kanten van de menselijke ziel. Alsof hij met Hilmi wilde zeggen: ‘Kijk, zo zitten wij in elkaar!’