De vulkaan
Het paradijs op aarde bestaat en bevindt zich in het Berlijn van de jaren twintig. Het visuele bewijs ervoor is te zien bij de ARD, die sinds twee weken de 16-delige televisieserie Babylon Berlin uitzendt. De Duitse hoofdstad wordt erin verbeeld als een metropool van kunst en verbeelding, maar ook als een Sodom en Gomorra. Het is de wereld van de foxtrot, de bioscoop, Bauhaus, sport en sexappeal, van vrouwenemancipatie, de naakt dansende Josephine Baker, cafés voor homoseksuele politiemannen, politiek cabaret, maar ook die van corruptie en zware criminaliteit.
Vooral jongeren uit de middenklasse braken in de Goldene Zwanziger los uit het benauwende normen- en waardenbestel van het in 1919 vergane keizerrijk. Met volle teugen genoten ze van de nieuwe vrijheid. Het verhulde echter dat ze op een vulkaan dansten die op uitbarsten stond. Want onder het hedonistische vernis sluimerde de woede en afgunst van de ontevredenen.
De Duitse schrijfster Angelika Schrobsdorff (1927-2016) schildert die losbandige wereld in haar jeugdherinneringen Jij bent niet zoals andere moeders. Die ‘jij’ is haar moeder, Else Kirschner (1893-1949), een woest aantrekkelijke vrouw, die je als de verpersoonlijking van die amorele jaren kunt zien. Voor haar was het leven tot 1933 een aaneenschakeling van feesten, verliefdheden en lustbeleving. Geboren in een welgesteld Berlijns-Joods gezin, ontmoet Else kort voor het uitbreken van de Grote Oorlog van 1914-1918 haar eerste grote liefde, de toneelschrijver Fritz Schwiefert. Van een huwelijk willen haar ouders niet weten, omdat hij niet-Joods is. Als Else zich op hun aanraden met een saaie Joodse zakenman verlooft, houdt ze Fritz aan, om in 1916 van huis weg te lopen en met hem samen te gaan wonen. Twee maanden later raakt ze zwanger. In 1917 wordt haar zoon Peter geboren.
Als het in 1918 tot een verzoening tussen Else en haar ouders komt, kopen deze een villa voor het jonge gezin. Vanaf dat moment verkeert Else in een permanente feestroes. Thuis organiseert ze dans- en muziekavondjes, literaire soirees en feesten die ontaarden in orgieën. Haar dochter Angelika beschrijft het zo beeldend dat je je er soms middenin waant.
Ook begint nu de grote reidans. Fritz krijgt verhoudingen met een vriendin van Else en een wilde barones. Op haar beurt valt Else voor een knappe Beierse ministerszoon, van wie ze in 1922 een dochter, Bettina, baart. Fritz ontpopt zich nu als een bezitterig burgermannetje, wat nog eens extra blijkt als Else ineens verliefd wordt op de maagdelijke Erich von Schrobsdorff, die in 1927 de vader van Angelika zal worden.
In dit hedonistische gedruis ebt een politieke dreiging snel weg. Als de nazi’s in de Kristallnacht, de nationale pogrom van 8 november 1938, hun moordzuchtige aard laten zien, volgt de ontgoocheling. Joden kunnen Duitsland niet meer uit en zitten als ratten in de val. Else, dan al drie jaar gescheiden van Erich, sluit daarom een schijnhuwelijk met een Bulgaar om de Bulgaarse nationaliteit te verwerven. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ontkomt ze naar Bulgarije, waar ze nieuwe avonturen beleeft.
Stemmenpalet
De onlangs voor het eerst vertaalde exilroman De vulkaan (1939) van Klaus Mann zou je een vervolg op de kater van Else Kirschner kunnen noemen. Het boek is een indringend literair stemmenpalet over het ontwaken van die Duitse jeunesse doréena Hitlers machtsovername in 1933.
Klaus Mann (1906-1949) was, anders dan zijn beroemde en veel beter schrijvende vader Thomas Mann, zowel een vertegenwoordiger bij uitstek van de decadente Duitse jaren twintig als een centrale figuur in de anti-nazi publicistiek. Anders dan die vader had hij de kwade bedoelingen van de nazi’s meteen door. Als politiek vluchteling richtte hij in 1933 in Amsterdam bij de Duitse tak van uitgeverij Querido het emigrantentijdschrift Die Sammlung op. In 1936 emigreerde hij naar de VS, om in 1938 kortstondig naar Europa terug te keren om verslag te doen van de Spaanse Burgeroorlog.
Zijn ervaringen als balling hangt Mann in De vulkaan op aan een handvol personages. De boeiendste van hen is de aan heroïne verslaafde dichter Martin Korella, die er maar niet toe komt om zijn grote werk te schrijven. Meteen herken je in hem Klaus Mann zelf, zoals je in de actrice Marion von Kammer zijn zuster Erika herkent. Beide personages zijn Duitsland ontvlucht, omdat ze een Joodse vader hebben (Klaus en Erika hadden een Joodse moeder) en ze op grond daarvan door het nazi-regime voor paria worden uitgemaakt. De moeder van Marion heeft samen met haar twee andere dochters in Zürich een nieuw thuis gevonden. Van een van die dochters, Tilly, is de vriend in een concentratiekamp verdwenen. Met een politieke emigrant beleeft ze een liefdesnacht in een passantenhotel, waarin die minnaar door de Zwitserse vreemdelingenpolitie wordt gearresteerd en het land uitgezet. Kort daarop blijkt ze zwanger. Na een abortus voelt ze zich zo krachteloos, dat ze met slaappillen een einde aan haar leven maakt.
Waar Mann aan de hand van Tilly en de zelfdestructieve Martin de hopeloosheid van de ballingschap uitdrukt, staat het personage van Marion, weduwe van een in de Spaanse Burgeroorlog gesneuvelde Franse schrijver, voor waardigheid en strijdlust. Dat laatste geldt ook voor het personage professor Benjamin Abel, die zijn toevlucht zoekt in Amsterdam. Abel is een zachtaardige Joodse literatuurhistoricus uit Bonn, die na Hitlers machtsovername door zijn collega-hoogleraren en studenten wordt uitgekotst. Als het hem niet lukt om in Nederland aan de bak te komen, vertrekt hij naar de VS. Daar krijgt hij in het Midden-Westen een hoogleraarschap en wordt hij weer als een volwaardig mens behandeld.
Mann schetst in De vulkaan alle stromingen en vormen van ballingschap in West-Europa tussen 1933 en begin 1939. Het gaat hem daarbij vooral om de existentiële crises, die het gevolg zijn van deze ontheemding. In dat streven is De vulkaan onovertroffen.
Hysterische omstanders
Behalve in de vele uitgesponnen – en soms wat onevenwichtige – verhaallijnen schittert Mann in de beschrijvingen van de cafés, de hotel- en pensionkamers, de treinwagons waarin zijn personages hun toevlucht zoeken. Groots is de manier waarop hij de abrupte mentaliteitsverandering neerzet als Hitler eenmaal aan de macht is. De scène waarin de naar Wenen gevluchte bankier Siegfried Bernheim na de annexatie van Oostenrijk door Hitler in 1938 door hysterische omstanders wordt afgetuigd, zegt alles over de wreedheid die de Europese Joden te wachten stond. Het bijzondere van Mann is dat hij die uitroeiing in 1939 al zag aankomen.
De strijd tegen Hitler was voor Klaus Mann een afleiding van zijn doodsverlangen. Tijdens het nazi-regime wist hij die neiging te onderdrukken door met de pen tegen Hitler te vechten. Na de geallieerde overwinning keerde zijn ondergangsstemming terug, waardoor hij in 1949, volkomen gedesillusioneerd over de vernietiging van de wereld waarin hij was opgegroeid, zelfmoord pleegde. De historicus Golo Mann, zijn jongere broer, zou over zijn vroege dood zeggen dat die onvermijdelijk was: ‘Hij was niet gemaakt om oud te worden, daarvan was hij overtuigd.’ Pas na zijn overlijden begonnen Duitse uitgevers zich voor zijn in ballingschap verschenen romans te interesseren.
Ontdekking
De Duits-Joodse schrijver Ulrich Alexander Boschwitz (1915-1942) kan zo in De vulkaan figureren. In 1935 vluchtte hij samen met zijn moeder naar Noorwegen, waar hij met schrijven begon. In 1937 vertrok hij naar Parijs, waar hij een jaar later, geschokt door de Kristallnacht in vier weken de roman De reiziger schreef, die in 1939 in een Engelse vertaling verscheen. Toen Boschwitz in 1942 naar Amerika vluchtte werd zijn schip getorpedeerd en kwam hij om. Het manuscript verdween in het Frankfurtse Exilarchief en dook pas in 2015 weer op.
De reiziger is de beklemmendste roman die ik ooit over de aanloop naar de Shoah heb gelezen. Het boek handelt over verraad, massahysterie en individuele gekte. Hoofdpersoon is de 56-jarige Joodse zakenman Otto Silbermann, die door het noodlot wordt getroffen nadat in Berlijn de Kristallnacht is uitgebroken. Ineens lijken ‘brave’ Duitse burgers een vrijbrief te hebben om hun Joodse landgenoten in elkaar te slaan, hun huizen te vernielen, hun bezit te roven.
Op de eerste bladzijden zwaait Silbermann zijn compagnon en voormalige frontkameraad Becker uit op het treinstation. De niet-Joodse Becker, een nationaalsocialist, gaat naar Hamburg om een smak geld voor een opdracht te innen. Amicaal zegt hij Silbermann, die er niet stereotiep Joods uitziet, als een Duitser te beschouwen en niet als een Jood. Ze zijn tenslotte wapenbroeders.
Maar de werkelijkheid pakt anders uit. Dat blijkt zodra Silbermann thuiskomt en daar een zakenrelatie, opnieuw een nazi, aantreft, die voor een habbekrats zijn appartement wil kopen. Tijdens de onderhandelingen, bonkt ineens de SA op de deur, die Silbermann wil arresteren. De Kristallnacht is begonnen. Silbermann ontsnapt door de achterdeur, zijn niet-Joodse vrouw en de zakenrelatie achterlatend. Zijn appartement wordt overhoop gehaald, zijn bezoeker mishandeld (omdat de beulen denken met Silbermann te maken te hebben), zijn vrouw vlucht naar haar broer.
Vanaf dat moment is Silbermann ‘alleen in vijandelijk gebied’. Bij zijn Joodse familieleden en kennissen kan hij niet terecht, want die worden ook gearresteerd. In een hotel waar hij vaste gast is, krijgt hij te horen dat hij niet welkom is.
In paniek neemt hij de dag daarop de trein naar Hamburg om Beckers hulp in te roepen. Maar eenmaal daar aangekomen, laat ook deze hem in de steek. Zijn kameraad viert in een Hamburgs hotel feest met twee SS’ers en ontpopt zich als een virulente antisemiet en onbetrouwbare zakenpartner, die zijn vroegere baas onder bedreiging voor 40.000 mark uitkoopt.
Het is het begin van Silbermanns omzwervingen door Duitsland. Met de trein reist hij van de ene stad naar de andere, in de hoop naar het buitenland te ontkomen. Maar alles mislukt. Zelfs bij zijn zwager, bij wie zijn vrouw onderdak heeft gekregen, is hij niet welkom. Als Silbermann op een gegeven moment alsnog in België belandt, wordt hij door gendarmes teruggestuurd.
Het knappe aan Boschwitz is dat hij Silbermanns lotgevallen zo beangstigend neerzet, dat je er op den duur bijna zelf paranoïde van raakt. Al was het maar omdat hij je het gevoel geeft dat iedereen met wie je het vroeger goed kon vinden, zich ineens tegen je kan keren. In zo’n bestaan kom je slechts een enkele keer iemand tegen die zich nog fatsoenlijk gedraagt. En zelfs dan weet je niet hoe lang het duurt voordat ook hij of zij je aan je lot zal overlaten.
We volgen hen in hun strijd om het bestaan, in hun twijfels en heimwee, hun vriendschap, eerzucht en liefde, eenzaamheid en angst voor de dood, of juist het verlangen daarnaar. Want de dreiging neemt almaar toe: in 1939 staat Europa als een vulkaan op uitbarsten.
De vulkaan, door Klaus Mann als zijn beste boek beschouwd, is een van de belangrijkste exilromans ooit geschreven. Nu voor het eerst in het Nederlands vertaald, door Ria van Hengel, Martinus Nijhoff Vertaalprijs-laureaat.
ISBN | 9789021408781 |
---|---|
Aantal pagina's | 544 |
Datum van verschijning | 20180918 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 230 mm |
Dikte | 45 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres