Dino's bestaan niet
Kinderboekenland is recentelijk overspoeld door een onoverzichtelijke horde monsters, variërend van ordinaire weerwolven tot gruwelijke grompels en verwoestende cyclopen. Deze invasie danken we aan het thema van de Kinderboekenweek: ‘Griezelen, onder het motto Gruwelijk eng!’.
Vanuit boekenlobbyclub CPNB gezien is dit een slim gekozen, want effectief thema. De Kinderboekenweek is tenslotte bedoeld om kinderen te verleiden tot lezen, en ouders en opvoeders tot kopen. In de wetenschap dat – naast ‘grappig’ – ‘spannend’ nog steeds hét criterium voor kinderen is om een boek als goed te bestempelen, zou deze ‘griezelige’ Kinderboekenweek weleens zeer succesvol kunnen worden. Dus laat de monsters maar komen, moeten uitgevers hebben gedacht.
Maar een goed griezelverhaal schrijf je niet zomaar. Daar komt meer bij kijken dan het scheppen van een monster en de flirt met het bovennatuurlijke, waar Edward van de Vendel zich in De grote verboden zolder toe beperkt. Een duistere zolder mag dan de perfecte locatie zijn voor de spookavonturen van de tienjarige Eddie en het door zijn ouders in huis genomen probleemmeisje Linea, maar huiveren laat Van de Vendel je nergens. Vanaf het moment dat Linea de onzekere Eddie meevoert naar de verboden zolder en hem met haar verhalen over de goede en kwade geesten uit haar leven betovert, volgen de onalledaagse gebeurtenissen elkaar zo snel op dat het griezeleffect uitblijft en het verhaal helaas onsamenhangend wordt.
Jammer is ook dat Eddie de geheimen van het genre prijsgeeft, getuige zijn opmerking dat de spookzolder eigenlijk ‘een land van nachtfantasie’ is. Mooi gezegd (want schrijven kan Van de Vendel prima), maar zo ontstaat wel een scherpe scheidslijn tussen werkelijkheid en verbeelding, terwijl die in overtuigende griezellectuur juist zo mistig mogelijk moet zijn.
Goede afloop voor de gemoedsrust
Wie echt in het schemergebied tussen werkelijkheid en fantasie wil rondwaren, kan niet heen om meesters van de griezelliteratuur als Edgar Allan Poe (1809-1849) en zijn latere bewonderaar H.P. Lovecraft (1890-1937). Of kinderen dit soort macabere verhalen emotioneel aan kunnen, is natuurlijk de vraag. Niet geheel toevallig boycotten de christelijke scholen de Kinderboekenweek dit jaar. Het griezelthema is te duivels, maar ook vinden zij spookverhalen ongeschikt voor de tere kinderziel (terwijl in de Bijbel welbeschouwd de meest ondoorgrondelijke gruwelverhalen staan).
Deze discussie speelt al sinds in de achttiende eeuw het burgergenootschap De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen ouders ontraadde hun kinderen sprookjes voor te lezen. Die zouden voor het verstand en de gemoedsrust ‘gevaarlijk’ zijn. Om die reden hebben veel hedendaagse, vermeende kindergriezelverhalen overigens humor en een goede afloop.
Dit gaat wel lijnrecht in tegen de vertelwetten van het genre, zoals ze in Ghost and Marvels (1924) van Engelands spookverhalenspecialist M.R. James staan. In een klassiek griezelverhaal moet het alledaagse weliswaar altijd het vertrekpunt zijn, maar verliest het vertrouwde ongemerkt steeds meer zijn geruststellende karakter, tot de dood er soms zelfs op volgt. Daartoe moet je als schrijver de kunst van het suggestief schrijven goed verstaan. Door de juiste plaats van handeling te kiezen – desolate bossen, verlaten kloosters, ruïnes bij plattelandsdorpjes – en door met stortbuien, huilende winden en knetterend onweer omstandigheden te creëren die de zintuigen misleiden en de werkelijkheid vervormen, kan de auteur zijn lezers doeltreffend helpen hun ongeloof op te schorten: een voorwaarde voor ieder griezelverhaal.
In ‘Onder water’ bijvoorbeeld – het beste verhaal in het voor de Kinderboekenweek samengestelde Grote Griezelboek – neemt de in Nederland (nog) onbekende Brit Dave Shelton je door zijn subtiele spel met echt en onecht moeiteloos mee in de schemerwereld van Jonah, die sinds de verdrinkingsdood van zijn ouders en broertje bij zijn oom en tante woont. Daar gaat het leven gewoon door. Totdat Jonah, terugwandelend vanuit school, bij een verlaten rivierbocht het water vreemd ziet kolken en later, tijdens een regenstorm, niet zichzelf maar zijn broertje in een donkere plas weerspiegeld ziet. Dan krijgt het filmische verhaal een onheilspellend karakter. Gedreven door gevoelens van gemis en ‘de eindeloze pijn van verdriet’ krijgt de zinsbegoocheling Jonah steeds steviger in zijn greep, met alle lugubere gevolgen van dien.
De grens van de werkelijkheid
Antihelden zoals Jonah zijn het genre niet vreemd. Hun eenzaamheid en teruggetrokken bestaan maken dat de schrijver de grens tussen werkelijkheid en fantasie kan doen vervagen. Pam Smy’s Thornhill is een van de Kinderboekenweek-titels die wat dat betreft het etiket griezelverhaal absoluut verdienen. De Britse verweeft hierin knap twee verhalen over twee meisjes die door de tijd gescheiden zijn, maar in hun diepe eenzaamheid verbonden blijken.
Het verhaal van Ella ontvouwt zich in verbeeldingsrijke, dynamische zwart-witillustraties die effectief een spookachtige sfeer oproepen. Het vervallen weeshuis dat de moederloze Ella vanuit haar slaapkamer ziet, de verwilderde tuin daaromheen met kapotte poppen, de zwarte kraaien en de vage meisjesschim prikkelen ontegenzeggelijk de zintuigen. Wie of wat verzinnebeeldt die schim? Wanneer Ella op onderzoek uitgaat, vindt ze allengs een voorzichtig antwoord. Ondertussen weet de lezer dat het de schim van Mary is.
Haar tragische levensverhaal staat opgetekend in dagboekfragmenten tussen Ella’s getekende verhaal. Vijfendertig jaar geleden woonde zij in Thornhill, waar monsterlijke pesterijen haar tot krankzinnige wanhoop hebben gedreven. Hoe meer Ella ontdekt over Mary, hoe helderder haar contouren worden – mooi gedaan. Spiegelt Ella zich zodanig aan het ongelukkige weeshuismeisje, dat ze haar daadwerkelijk tot leven heeft geroepen? Pam Smy gebruikt slim de kracht van de suggestie en drijft de spanning subtiel op, daarbij geholpen door woeste regens en felle bliksemschichten. Ella’s diepe verlangen naar vriendschap resulteert uiteindelijk in een unheimische ontknoping. Is Thornhill vervloekt?
Onze angst voor het onverklaarbare
De angst die griezelliteratuur oproept, is even herkenbaar als wezenlijk. Het is onze angst voor het onbekende, het onverklaarbare dat je ogenschijnlijk geordende wereld onverwachts kan instorten. Die oerangst is onderdeel van ons collectieve onderbewustzijn en kan je zo bevangen dat hetgeen je vreest bewaarheid wordt. Het meisje in Astrids Lindgrens heerlijke ‘Een spookverhaal’ (uit Het Grote Griezelboek) overkomt dat bijvoorbeeld. Wanneer zij door de schemering over een bospaadje loopt, verbeeldt ze zich dat de hazelaartak waarin ze verstrikt raakt de griezelhanden van Magere Lat zijn, het bevroren spooklijk waarover haar grootmoeder altijd vertelt, en ze verstijft van angst.
Die angst moeten we leren hanteren. Dus laat kinderen vooral kennismaken met griezelliteratuur. Echte griezelliteratuur. Niet de eindeloze stapels monsterboeken die het resultaat zijn van een thema dat de boekenverkoop omhoog moet drijven, en goede kinderboekenschrijvers als Van de Vendel ertoe verleidt een genre te beoefenen waarin zij zich oncomfortabel voelen. Want dan schiet De Kinderboekenweek zijn meer-mooie-boeken-lezen-doel voorbij.
Auteur(s) | Mark Janssen |
---|---|
ISBN | 9789047709176 |
Uitgever | Lemniscaat B.V., Uitgeverij |
Bindwijze | Hardcover |
Datum van verschijning | 20170929 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 252 mm |
Hoogte | 335 mm |
Dikte | 11 mm |