In mei 1943 vertrekt Jacobus Leonardus (Koos) de Wolf naar Duitsland. Hij is opgeroepen voor de Arbeitseinsatz en heeft daaraan gehoor gegeven om zijn familie niet in gevaar te brengen. Hij wordt tewerkgesteld bij Daimler-Benz in Sindelfingen, een stadje op zo’n 20 km van Stuttgart. Koos deelt zijn barak onder andere met de flamboyante Rotterdammer Dick Binnendijk, de latere impresario van Toon Hermans. Het werk is zwaar en binnen drie weken weet hij eronderuit te komen. Hierna wordt hij tewerkgesteld in een klokkenfabriek. Hij vindt onderdak in het nabijgelegen Böblingen waar hij een relatief aangenaam leven leidt. Regelmatig keert hij terug naar het lager bij Daimler. Daar verkoopt hij voedselbonnen aan zijn vroegere lotgenoten. Alles lijkt hem voor de wind te gaan, totdat ook Koos wordt geconfronteerd met de verschrikkingen die met de oorlog gepaard gaan.
“De vader moet een beeldend verteller zijn geweest, de zoon een beeldend schrijver.”
Trude Gerritsma, boekhandel De Omslag, Delft