Langs de rivier
Een eenzame, depressieve vrouw in een miljoenenstad
Esther Kinsky Stilstaan en alles observeren: de roman van Kinsky gaat over een vrouw die ‘vastzit in een nergens’. Er ontwikkelt zich niets. En zo laat ze de lezer dwalen, op het sadistische af.
De verteller in Esther Kinsky’s roman Langs de rivier is op een dood punt in haar leven beland. Waarom is onduidelijk, doet er ook niet zo toe. Misschien is het boek een kroniek van een depressie, misschien is dat woord te plomp, hoe dan ook: deze van oorsprong Duitse vrouw zit hopeloos ‘vast in een nergens’, en wel in een buitenwijk van Londen, waar ze niemand kent en niets te zoeken heeft.
Tijdens wandelingen maakt ze polaroidfoto’s, en achteraf beschrijft ze haar indrukken. Bijna dwangmatige observeert en registreert ze die omgeving, alles wil ze in kaart brengen. Vergeefs natuurlijk, al was het maar omdat de dingen continu in beweging zijn. Het is een van de vragen die de roman wil stellen: hoe valt de drang van de schrijver (vastleggen, ordenen) met de aard van het leven (beweging) te verenigen?
Een ‘thuis’ is het appartement niet. Na maanden staan de verhuisdozen nog altijd onuitgepakt opgestapeld in de woonkamer. Ook in dat appartement: een verzameling troep die ze van straat heeft opgeraapt, ‘klein spul dat verwaarloosd langs de kant van de weg lag, niet-bewaarde en achtergelaten, kwijtgeraakte en afgedankte dingen, die in stilte verpieterden en onherkenbaar werden.’ Het ‘archief van haar thuisloosheid’, noemt ze het. ‘Turning passive into active!’, zou een Freudiaan misschien geneigd zijn te roepen, en ja, de toewijding waarmee de vrouw haar blik (en haar camera) scherpstelt op wat werd afgedankt zou iets kunnen onthullen over de aandacht waaraan het haarzelf ontbreekt – maar Kinsky (1956) psychologiseert niet.
Haar sociale leven is dus tamelijk pover. Ze observeert de groenteboer en het tweedehandswinkeltje aan de overkant van de straat, en heel soms zet ze een stap in zo’n winkeltje. Dat was het wel zo’n beetje. Slechts één keer waagt ze zich tijdens een van haar wandelingen in de drukke binnenstad. De verteller, die natuurlijk meteen vreselijk overprikkeld raakt, spreekt over mensen alsof ze er zelf geen is: ‘[Ze] lachten aan één stuk door met een hartstocht die ik schokkend vond, vreemden en vrienden vielen elkaar in de blote armen en overal hoorde je door het gelach heen het licht smakkende geluid van naakte lichaamsdelen die elkaar omsloten en zich weer van elkaar losmaakten, het lispelende wrijven van huid tegen huid, het geknister van haren die in elkaar verstrikt raakten.’
Intimiteit
Het fotograferen heeft ze van haar vader, die overleden is. Scherp ziet ze voor zich ‘hoe hij met zijn ver uitgestoken linkerhand het opengeklapte etui met de belichtingsmeter vasthield, die hij met zijn bijziende ogen telkens weer bestudeerde alsof hij er de toekomst in las, hoe hij het statief in evenwicht bracht, hoe hij zijn oog tegen de zoeker hield, waarbij het niet door de camera bedekte deel van zijn gezicht strak stond van de spanning.’ Wanneer je zijn foto’s bekijkt, bedenkt ze, kijk je naar de erop afgebeelde taferelen door zijn ogen. Hoe intiem dat is.
Ongeveer hetzelfde geldt voor Langs de rivier: de schrijfster laat weinig los over de achtergrond van deze vrouw, maar via haar observaties kom je middenin haar ervaringswereld terecht. In haar tempo (traag) en timbre (ernstig, ietwat plechtstatig) volg je – rode draad door de roman – het riviertje waarlangs ze haar wandelingen maakt, dwars door struikgewas en over verlaten bouwplaatsen heen, richting monding. De verteller zelf blijft zo goed als buiten beeld, maar we zien wat zij ziet en in de observatie spiegelt zich de observator.
‘Vertrouw nooit een auteur die beweert dat de opgebakken piepers van meer dan een kwart eeuw geleden hem of haar nog levendig voor ogen staan,’ schreef Siri Hustvedt in haar laatste roman – een citaat waar ik soms aan moest denken als Kinsky’s personage een herinnering ophaalt. Neem die aan een boottochtje op de Theems, toen ze elf was: ‘Ik moest weer denken aan de koude zon op mijn gezicht, het schommelen van de boot, de onbehouwenheid van de schipper, de geur van zout water, vermengd met verrotting, het felle wit van de meeuwen in het plotseling door de wolken brekende zonlicht.’ Die schipper, vooruit, maar die koude zon? Dat felle wit van die meeuwen? Het lijken me Kinsky’s opgebakken piepers.
Verhuizen
Een boek over iemand die ‘vastzat in een nergens’ loopt de kans een wat statisch boek te worden. Dat is het inderdaad geworden. Er gebeurt niets. Er ontwikkelt zich ook niets. Ja, aan het einde van het boek, als ze eindelijk de zee heeft weten te bereiken, blijkt ze op het punt te staan te verhuizen, dus er zal zich wel iets hebben ontwikkeld – maar aan haar stem is in ieder geval bar weinig veranderd: ze spreekt nog altijd in even lange, logge, monotone zinnen.
Het maakt Langs de rivier tot een bijzonder vervélende roman – de gewichtigheid, het gebrek aan richting, aan ritme, aan lichtheid en levendigheid – maar toch blijf ik er in gedachten steeds maar naar terugkeren. Zoals de omgeving zich niet door het personage laat vastpinnen, zo is ook dit boek opvallend ongrijpbaar. Kinsky geeft zoveel dingen gewicht dat niets in het bijzonder gewicht lijkt te hebben.
Ook in die nevenschikking, dat gebrek aan orde, klinkt haar verzet door tegen ‘de droom van het Grote Rechtmaken van de wereld’; die overwegend westerse neiging om al het onbestemde te elimineren. Zowel het personage als de schrijfster kennen die neiging maar al te goed. Ze brachten hun jeugd door in naoorlogs Duitsland, waar ook het nodige ‘rechtgetrokken, gladgestreken en weggewerkt’ moest worden. (Oók een onderstroom in de roman.)
Er is niets recht aan Langs de rivier. De drang om beet te pakken, grip te krijgen, te doorgronden, is hier vergeefs – want, lijkt Kinsky te willen zeggen: wat leeft laat zich per definitie niet doorgronden. Opzettelijk laat ze de lezer dwalen, op het sadistische af, om (zo vermoed ik) precies dat besef over te brengen: dat we voortdurend transformeren, reacties aangaan met wat ons omgeeft, dat alles continu ‘golft en stroomt’ – dat we nooit grip hebben op het leven. In deze wonderlijke roman bewerkstelligt Esther Kinsky het onmogelijke: het vastleggen van die ongrijpbaarheid zelf.
02-04-2021 Shira Keller
ISBN | 9789083073590 |
---|---|
Datum van verschijning | 20201124 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 29 mm |