Lift
De zesde bundel van dichter, romanschrijver en beeldend kunstenaar Michael Tedja (1971) bestaat uit één lang gedicht. Centraal staat de lift van een flatgebouw, die een blik biedt op een wereld in crisis. Meereizend in de lift komt de lezer terecht in een ontwrichte en ontwrichtende werkelijkheid.
Dingen gemaakt tegen
de dominante groep
en de omstandigheden
waarbinnen
mensen opereerden.
Tegen de macht
was ik. Elke
nacht tegen de macht
die haat misbruikte
in de kelder van
het onderbewuste.
Zo liep ik de kelder binnen.
De ik-figuur, waarschijnlijk een kunstenaar, maakt geen concrete kunstwerken, maar met „dingen” verzet hij zich „tegen de macht” en door zijn waarnemingen belandt de lezer in een surrealistische wereld. Het is niet altijd duidelijk wat er precies aan de hand is. Hebben we de flat zelf misschien al verlaten en bevinden we ons in de kelder van het onbewuste? De lezer tast mee naar vaste grond onder de voeten.
Wat wel min of meer duidelijk is: de ik-figuur is een buitenstaander in zijn eigen omgeving, waar de meest uiteenlopende mensen ronddwalen: „de zieke mens, de/ buurman, de directeur,/ de medewerker,/ de schuinsmarcheerder,/ de stakker,/ de ambtenaar en de/ judoleraar”. Sommige bewoners zijn in hun ontwikkeling te volgen in Lift; anderen verschijnen als figurant. Wat zij doen, neemt in toenemende mate de vorm aan van een nachtmerrie.
Maatschappijkritiek klinkt door in de beschrijving van mensen die aan hun lot zijn overgelaten: „In de kelder vond ik een/ minderheidsgroep./ Een minderheidsgroep die vuilniszakken/ verzamelde en die dat te verduren/ kreeg./ De irrelevantie van de minderheidsgroep/ werd haar dag in dag/ uit ingewreven.”
De grotere verhaallijn van Lift blijft intact dankzij de beweging van de lift, die voornamelijk steeds dieper daalt. In het gat in de keldergrond wordt een vrouw doodgestoken, een ander gruwelijk verminkt en krijgt iemand spijkers door zijn hoofd. Hoewel de flatbewoners ironisch genoeg „worden bediend met straatkunst”, zakken ze weg in een letterlijke en figuurlijke onderwereld: „De pijnlijders lagen naast de deur/ van de kelder waar de vuilniszakken lagen.” Door de verschillende niveaus in het flatgebouw – met alle verdiepingen, een kelder en zelfs een gat daaronder – doet het geheel aan als de gelaagde hel van Dante.
De ontwrichting van de werkelijkheidservaring is aan het begin van Lift nog redelijk subtiel.
In het einde der tijden
in het licht van de
groei zag ik een man verkleed
als kapotte stoelleuning.
De grens tussen observatie en associatie vervaagt in de lift. De ik-figuur ziet een kapotte stoel in de lift. Hij ziet ook een man, die stoelleuning is geworden. De waarneming vervormt de werkelijkheid, maar maakt deze ook intrigerend.
Het geblaf van de man was duidelijk,
in de zin van plaats
en ruimte. Het was een
waarheid als een koe dat het lijden
het geblaf uitvergroot had.
De constatering dat het lijden het geblaf heeft uitvergroot, vormt een opvallend contrast met de uitdrukking „een waarheid als een koe”. Waar dat verwijst naar iets vanzelfsprekends, benadrukt deze observatie juist het absurde en het pijnlijke. Daarbij heeft de combinatie van een figuurlijke koe en een letterlijke hond in de lift een verrassende, komische uitwerking.
Clichés duiken vaker op. Dat combineert de dichter ook nog met een holle frase die doet denken aan een slechte beeldendekunstrecensie: „Het geblaf van de man was duidelijk in de zin van plaats en ruimte.” Er wordt iets gezegd zonder dat het iets betekent.
Tedja zet clichés en holle frasen strategisch in. Hij gebruikt ze als citaten uit zijn omgeving om de verlammende gevolgen ervan te doen gelden. Deze benadering sluit aan bij de werkwijze van de Dada-beweging uit het Interbellum, die heersende opvattingen over taal, logica en kunstnormen ondermijnde. De blaffende man in de lift herinnert bovendien aan Kurt Schwitters, de beroemde dadaïst die graag blafte als een hond om normen van zijn publiek en de gevestigde orde te tarten.
Tedja verzet zich, net als zijn blaffende man en Schwitters, tegen de macht. Hoewel hij deze machthebbers niet bij name noemt, is er sprake van „macht die haat misbruikte”. Hierdoor ontstaat een beeld van hedendaagse populistische leiders die, net als in de jaren dertig van de vorige eeuw, inspelen op sentimenten.
De ik-figuur laat in Lift niet het achterste van zijn tong zien, maar verbergt zich achter taalconstructies. De toon doet formeel en soms bijna ambtelijk aan, als een pastiche op hoe de wereld beheersbaar gemaakt dient te worden door instellingen en overheidsinstanties. Het contrast tussen deze toon en de vaak groteske situaties in de lift is intrigerend, zolang het niet te abstract wordt.
De hond zat in de lift.
De hond en de feiten.
De demonstratievormen en
het activisme.
De natuur en de olie. Onderwerpen
voor in een item over onrecht en
kapitalisme, flora en fauna.
Door termen als „onrecht”, „kapitalisme” en „flora en fauna” pal naast elkaar te plaatsen, wordt de lezer zich bewust van het gemak waarmee journalisten (en recensenten) grote onderwerpen kunnen opdreunen in een „item”. Wat bewerkstelligen ze daarmee? En wat bewerkstelligt de dichter door ze na te doen? Wanneer observaties te abstract blijven en geen contrastwerking krijgen van de dichter, levert het spelen met holle taal soms niet meer op dan holle taal, en dreigt hij de aandacht van de lezer te verliezen.
Wat het abstracte taalspel niettemin oplevert, is dat de taal een eigen leven gaat leiden, haast los van de dichter. De ene zinsnede lokt de volgende uit, waardoor je als lezer getuige wordt van een soort sneeuwbaleffect of scheppingsproces in taal: „De brochure veranderde en/ verplaatste zich./ Spuwen op een brochure. / Spuwen in een baan richting de/ brochure. Spuwen naar wat zich/ afspeelde./ Zo groeien de spuwers in het/ licht van de groei. De groei bood/ de spuwers de mogelijkheid tot/ ontplooiing.” De speelsheid doet denken aan het werk van de experimentele Vijftiger Lucebert, dat niet toevallig de gevestigde orde deed wankelen.
Alles lijkt mogelijk in het beeldrijke, onvoorspelbare Lift. Daarbij heeft de toon van Tedja, door een bezwerende herhaling en een zekere kortademigheid, een dwingende kracht die je als lezer geen uitweg biedt. Die indruk van kortademigheid wordt mede bepaald door de vormgeving van de dichtregels, die – wars van conventie – worden afgebroken zonder al te veel rekening te houden met betekenis per regel. Ze dienen een visueel doel: de smalle gedichten staan als de schacht van een lift op de pagina.
Waar de ik-figuur het bij observeren houdt, heeft Tedja een weerbarstig en eigenzinnig kunstwerk opgetrokken uit taal. Voor wie het aankan en niet tussentijds uitstapt, biedt Lift biedt een gelaagde, gefragmenteerde en kritische blik op de samenleving: een eigentijds inferno, vermomd als flatgebouw.
Auteur(s) | Michael Tedja |
---|---|
ISBN | 9789086842810 |
Uitgever | BoekWerkUtrecht |
Bindwijze | Paperback |
Datum van verschijning | 20250310 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 139 mm |
Hoogte | 213 mm |
Dikte | 13 mm |