Cornwall, 1947. Op een zomernacht stort een klif neer op een hotel aan zee. Zeven van de bijna twintig gasten komen om; alleen de gelukkigen die weg waren voor een picknick bij maanlicht hebben het overleefd. Maar wie ligt begraven onder het puin en wie niet? In de week voor de aardverschuiving leren we de hotelgasten in al hun excentrieke glorie kennen: onder anderen een heetgebakerde geestelijke, een geldzuchtige weduwe, een matig bekende schrijfster en haar veel jongere metgezel, een stel verwaarloosde kinderen, en uiteraard het personeel. Er worden vriendschappen gesloten, romances bloeien op, zonden komen aan het licht, de sympathieën van de lezer worden gemanipuleerd – en ondertussen worden de scheuren in de klif breder, zonder dat het bonte gezelschap vakantiegangers het doorheeft.