Republiek van licht
Waarschijnlijk zou iedere stad getraumatiseerd achterblijven wanneer er in één keer 32 kinderen verdronken. Voor de tropische provinciestad San Cristóbal, die de Spaanse schrijver Andrés Barba (1975) in zijn roman Republiek van licht aan zijn fantasie ontlokt, is dat niet anders. Decennia na de catastrofe blikt de naamloze verteller van het verhaal op die ramp terug. In de loop van dit fijnzinnige boek wordt almaar onduidelijker wat er precies gebeurd is en worden de gevoelens steeds tweeslachtiger.
Het waren geen gewone kinderen die omkwamen. Van de ene dag op de andere waren ze in de stad verschenen, van onbekende herkomst, met een onverstaanbare taal. Ze werden getolereerd tot hun gedrag uitmondde in vandalisme en een bloedige aanval op een supermarkt. Erger nog was de aantrekkingskracht die ze uitoefenden op kinderen van de ingezetenen. Een paar van hen hebben zich al bij hen aangesloten als de stad een klopjacht op hen inzet.
Paaldanseres
Internationale bekendheid kreeg Barba met zijn roman Het zusje van Katia, die in 2003 ook in het Nederlands verscheen. Geschreven vanuit de belevingswereld van het veertienjarige, enigszins simpele en naamloze zusje beschrijft Barba daarin de ondergang van de iets oudere Katia, van drop-out via paaldanseres tot prostituee. Voor de verfilming ontving cineaste Mijke de Jong vijf jaar later twee Gouden Kalveren.
Een dozijn romans, verhalenbundels en essays later roept Barba in Republiek van licht een heel andere binnenwereld op. De vertellende ‘ik’ is een man van middelbare leeftijd, ingetrouwd in San Cristóbal met een plaatselijke vioollerares en stiefvader van haar al even naamloze dochtertje. Hij is verantwoordelijk voor een sociaal project ten behoeve van de oorspronkelijke bewoners van de streek en raakt daardoor betrokken bij de raadselachtige kinderinvasie.
Zo naar buiten gericht als eerder het ‘zusje’ was, zo bespiegelend is de hoofdpersoon in Barba’s nieuwe roman. Over de hele vertelling ligt de melancholieke glans van spijtige nostalgie. Had het allemaal niet anders kunnen lopen; waarom waren we in San Cristóbal blind voor de tekenen? Al in het begin van zijn boek zet Barba de toon, als de hoofdpersoon zich ontfermt over een hond die hij heeft aangereden en door zijn stiefdochtertje ‘Moira’ wordt gedoopt: ‘Noodlot’.
Ontketende watermassa
Dat noodlot voltrekt zich wanneer de klopjacht op de kinderen zich van de jungle verplaatst naar het riool van de stad, waar zij zich hebben teruggetrokken. De grote ondergrondse ruimte die zij tot hun leefgebied maakten blijkt leeg, maar is versierd met talloze stukjes glas, glanzend blik en alles wat blinkt. Dankzij de binnenvallende zon verandert het gewelf, schrijft Barba, in een ‘kathedraal van licht’, waar de kinderen hun eigen onbegrijpelijke ‘republiek’ hadden gesticht.
Op hun vlucht ontwrichten zij onbedoeld de ondergrondse sluizen van het riool en vinden de dood in de ontketende watermassa. Dat is de ontknoping, maar uiteindelijk niet de inzet van de tragedie. De verteller wordt geplaagd door het besef moreel tekortgeschoten te zijn, maar veel meer nog door de vraag hoe je moet omgaan met iets dat zich uiteindelijk aan elk begrip onttrekt. Het plotselinge verschijnen van de kinderen, hun taal, maar vooral hun beweegredenen blijven een raadsel: even onachterhaalbaar als die van de tekenaars van oude grotschilderingen waarmee de ‘lichtkathedraal’ vergeleken wordt.
Op die onbegrijpelijkheid ketst het gepeins van de hoofdfiguur steeds weer af. In de stad wisselen vertedering om de onschuld van de raadselachtige kinderen en verontwaardiging over hun vandalisme en agressie elkaar af, en ook ‘ik’ weet er geen raad mee. Het is alsof de beschaafde samenleving bij die ongrijpbare kinderen op een menselijk aanvangspunt stuitte waarin schuld en onschuld nog niet waren uitgekristalliseerd.
Pas aan het eind van het boek ziet de verteller hun schuldeloosheid verstoord, wanneer hij op de muur van de lichtkathedraal het woord ‘hoer’ ontwaart. Een zondeval: ‘De plek waar de kinderen de weg kwijt waren geraakt, hier was hun leefgemeenschap uit elkaar gevallen’.
Cirkelen rond een leegte
Dat is waarschijnlijk het ware noodlot van deze vertelling. Het werd de kinderen door de goede burgers van San Cristóbal niet vergeven hun de illusie van onschuld te hebben ontnomen. Als een samenleving haar eigen oergrond peilt, raakt zij onzeker en tenslotte redeloos. In deze korte, maar diep reikende filosofische roman spreekt Barba niet het laatste woord en laat hij talloze raadsels onopgelost. Zoals de verteller verdoold blijft in zijn twijfels en melancholieke onzekerheid, zo kan ook de romancier alleen maar wijzen naar de plek waarop alles uit elkaar valt en waaromheen het denken blijft cirkelen als rond een leegte. Barba heeft dat ronddraaien heel subtiel beschreven. In deze op het oog tamelijk eenvoudige roman opent zich niet minder dan een wereldvraag – misschien wel dé wereldvraag, waarop het antwoord uitblijft.
ISBN | 9789403132006 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20190118 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 133 mm |
Hoogte | 208 mm |
Dikte | 21 mm |