Tere stengels
Shari Van Goethem Sommige gedichten in Tere stengels zijn schitterend, andere tenenkrommend. Wil de dichteres ons confronteren met rolpatronen, in haar taal (vol gemeenplaatsen) en het gedrag van haar ik-figuur?
In de tweede dichtbundel van Shari van Goethem (1988) is een moeder aan het woord die haar pasgeboren kind met ontzetting bekijkt. Sinds A Life’s Work: On Becoming a Mother (2001) van Rachel Cusk is het niet meer baanbrekend om het moederschap niet te verheerlijken; indrukwekkend kan het nog wel zijn. Zeker wanneer het gebeurt op een toon die direct is én ontwijkend, alsof de nietsontziende ik-figuur niet kan accepteren dat dit haar werkelijkheid is:
mijn dochter heeft ogen als steenkoolmijnen
dof, geen enkele schittering, ze kijkt me aan
alsof er iets in haar blik verborgen ligt
dat opgedolven wil worden
ik wil het niet
de trekken in haar gelaat verraden dat er in haar
veel op te graven is, hoe zij daar nu starend
in lagen ligt –
ik wil het niet
Tere stengels is bijzonder en spannend, omdat sommige gedichten schitterend, en andere tenenkrommend zijn. Net wanneer er een duistere, weerbarstige toon is gevonden, met oorspronkelijke en stekelige observaties, volgen er gladgestreken vertellingen die bol staan van gemeenplaatsen. De dichteres zet haar eigen taal op het spel.
Schommelende geestestoestand
De gedichten zijn wisselend van vorm: ze variëren van één enkele regel tot een prozagedicht, wat de schommelende geestestoestand van de ik-figuur ondersteunt. De bundel bestaat uit zeven afdelingen, waarbinnen een genummerde reeks ‘wat aan haar voorafging’ een eigen patroon volgt. De nummering verspringt: ‘wat aan haar voorafging II.I’ bijvoorbeeld volgt op ‘wat aan haar voorafging III’, als om aan te geven dat het leven zich niet laat indelen in een opgelegde structuur.
De ik-figuur lijkt haar eigen contouren te verliezen in twee regels die als fragment – of is dit een geheel? – boven aan een verder lege pagina staan: ‘en op een dag vreten horzels zich vanonder je huid een weg naar buiten/ sta je oog in oog met wat je in jezelf verpoppen liet’. N iet weten wat fragmentarisch of volledig is, stemt overeen met de geestestoestand van de moeder, die haar directe leefomgeving tevergeefs probeert te overzien.
Indringende beelden doemen op en keren in andere gedichten terug als echo’s, zoals spreeuwen die zich ophouden onder de huid van het meisje die elders verschijnen als vogelpootafdrukken van vleugels aan de binnenkant van haar huid.
Hoewel veel gedichten aanvangen met sterke beelden, krijgen ze aan het slot een nadrukkelijke uitwerking. Op de verontrustende regels ‘’s ochtends vind je haar onder veren, botten, bekjes, haar handen/ onder het bloed, ze kijkt je aan alsof ze je wil zeggen dat ze nu wel/ blijven moet’ volgt geruststelling, alsof de dichteres haar eigen kracht niet aankan: ‘zo liggen jullie samen/ wakker in het grote bed/ jij wacht op een winter die zich aan ramen zet, gelooft/ dat spreeuwenwolken in eeuwige nevel/ ontstaan/ aan verlangen alleen groeien nochtans zelden vleugels’.
Geloven dat spreeuwenwolken in eeuwige nevel ontstaan, is vager dan de mist waaraan het beeld mogelijk is ontsprongen; ‘nochtans’ suggereert een tegenstelling die er niet is. Het idee dat ‘verlangen alleen’ (maar met iets anders erbij misschien wel?) zelden (maar soms dus wel) vleugels kan krijgen, is wel heel stroperig.
Omdat de bundel aanvangt met de stem van een weliswaar instabiele, maar strijdvaardige ik-figuur die met een stil soort wanhoop de wereld scherp beziet, schuren de gemeenplaatsen die tegen het slot toenemend opduiken. Het kind wordt ouder, leert praten. De moeder maakt zich gaandeweg traditioneel moederlijke omgangsvormen eigen. Het is alsof de moeder zich schikt in een voor haar bestemde rol waarin ze van haar dochter gaat houden. Mogelijk zijn clichés daarbij een houvast en spiegelen deze in taal de moederrol zoals men die doorgaans graag ziet.
Confronteren met rolpatronen
Wil de dichteres de lezer benauwen en confronteren met rolpatronen, in taal en gedrag van haar ik-figuur? Of is dit eenvoudigweg een bundel die sterk aanvangt en flauw eindigt? Het slotgedicht geeft geen uitsluitsel. De afbreking van de eerste regel veroorzaakt een boeiende wrijving tussen ‘moeder zijn’ en ‘moeder worden’ en wordt afgezwakt door een te dikke traan:
in de lege schelp die moeder is
geworden, hoor je nog het ruisen
van een dochter die zich in een traan
teruggetrokken heeft
waar het stormen stopt, droogt tijd
de zee
ISBN | 9789460018220 |
---|---|
Aantal pagina's | 96 |
Datum van verschijning | 20191015 |
NRC Recensie | 3 |
Breedte | 170 mm |
Hoogte | 205 mm |
Dikte | 10 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres