Achterland
Téa Obreht In haar fascinerende tweede roman laat Obreht de rijkgeschakeerde lappendeken van Amerika zien door de ogen van hen die in de klassieke westerns onzichtbaar bleven.
Het Amerikaanse Wilde Westen besloeg hooguit enkele decennia, maar sinds haar teloorgang, eind negentiende eeuw, hebben schrijvers en filmmakers dat Wilde Westen in leven gehouden. Wat begon met dime novels waarin het ontsluiten van het ‘lege’ land werd gemythologiseerd, veranderde vanaf de jaren zestig in gereedschap waarmee diezelfde scheppingsmythe kon worden afgebroken. In de films van Sam Peckinpah, Sergio Leone en in Clint Eastwoods Unforgiven (1992) was geen plek meer voor de rechtschapen revolverheld die tegen een achtergrond van een roestrood landschap afrekent met bandieten en oorlogszuchtige indianen. En in de literaire western ging het wegkrabben van het morele vernis er zo mogelijk nog genadelozer aan toe, van John Williams’ ijzingwekkende portret van de bizonjacht in Butcher’s Crossing (1960) tot Cormac McCarthy’s complete ontmaskering van de mens in Blood Meridian (1985).
Vaak was – en is – er bij zo’n heruitvinding van de western sprake van het blootwoelen van weggemoffelde geschiedenis, waaronder genocide en uitbuiting. In die zin is heruitvinden ook het naderen van de werkelijkheid. Dat bewijst Achterland, de fascinerende tweede roman van de Servisch-Amerikaanse Téa Obreht (1985), waarin de rijkgeschakeerde lappendeken van Amerika getoond wordt door de voorheen onzichtbaren zichtbaar te maken: Nora, een stijfkoppige frontiersvrouw, Lurie, een voortvluchtige outlaw die als zesjarige uit Ottomaans Herzegovina naar de VS emigreerde, en, geloof het of niet, diens kameel Burke. Daarbij put Obreht uit de ware geschiedenis van het United States Army Camel Corps. Ook enkele bijfiguren – zoals de Syrisch-Turkse kamelendrijver Hadji Ali, bijnaam Hi Jolly – worden zo uit de geschiedenis opgediept.
Feitelijk bestaat Achterland uit twee verhaallijnen die elkaar in het Arizona Territory van 1893 zullen kruisen. Een land van vervaagde grenzen: een naar water hunkerende woestenij met graasgronden zonder afbakeningen, een staat die nog geen staat mag heten, waar sheriffs ooit outlaws waren en waar, als we de jonge spiritiste Josie moeten geloven, de doden tussen de levenden verkeren.
In de ene verhaallijn volgen we 24 uur in het leven van Nora, een 37-jarige moeder van drie uit Amargo, die al dagen vergeefs wacht op haar echtgenoot Emmett, een krantenman die elders water is gaan halen. Ooit kraste Emmett in het raamkozijn de woorden ‘Emmett, Nora en hun jongens woonden hier en waren gelukkig’, maar die idylle staat onder druk. Door de droogte. Door onuitgesproken schuldgevoelens over de dood van dochtertje Evelyn, die ooit bezweek aan hitteslag, het ‘verdrinken in de zon’. Door de inspanningen van veekoning Merrion Crace, wiens naam gefluisterd wordt ‘telkens als d’r iemand zijn bedoening voor een schijntje verkoopt of middenin de nacht zijn biezen pakt’, en die Amargo de doodsteek wil toedienen door de countyzetel te verplaatsen naar Ash River. Door de verdwijning van haar twee oudste zonen, die mogelijk hun vader zijn gaan zoeken. En door geruchten over een monsterachtig wezen dat in de buurt zou ronddwalen.
Kwade bedoelingen
Obreht varieert hier op een traditionele western-troop – de rancher die zijn familie moet verdedigen tegen de kwade bedoelingen van grootgrondbezitters – door juist Nora het felste verzet te laten plegen. Met niet al te gunstige gevolgen, zeker wanneer ze daartoe de krant van haar man, The Amargo Sentinel, inzet. (De concurrerende krant, de Ash River Clarion slaat hard terug. Een redactioneel typeert Amargo als een door droogte verteerd en met bandieten bezaaid achterland waar simpel volk nog vertrouwt op ‘de dubieuze toverkunsten van waterwichelaars’.)
Nora houdt zich sterk, ze is er zeker van dat Emmett terug zal keren, maar in stilte vreest ze dat hem iets overkomen is, of dat hij de familie in de steek heeft gelaten. Immers: ‘Had Emmett – toen ze een paar jaar geleden bijna de hele kudde aan boutvuur hadden verloren en Nora, met een muitziek stel jongens dat ze van elke denkbare ramp moest zien te redden, ten einde raad was geweest – zijn hoed niet opgezet, de deur achter zich dichtgetrokken en de kar de schuur uit gereden om er maar gewoon mee in de roodgloeiende zonsondergang op het pad te blijven staan?’
Kamelendrijvers
De tweede verhaallijn is exotischer en omspant bijna een heel leven en een heel continent. Lurie, die net als Obreht van de Balkan naar Amerika is gekomen en eigenlijk Djuric heet, komt na de dood van zijn vader onder de vleugels van een grafrover, vindt aansluiting bij een bende outlaws, en stuit, als voortvluchtige moordenaar, bij toeval op wat nog het meest op familie zal lijken: een groep kamelendrijvers die door het Amerikaanse leger uit de Levant naar de VS is overgebracht. Hun beesten, die aan land zijn gekomen in Indianola, Texas, zouden door hun uithoudingsvermogen en lage waterverbruik ideale lastdieren zijn om in te zetten bij het ontsluiten van het Westen.
De wijze waarop Obreht de eerste kennismaking van de locals met de lastdieren omschrijft is adembenemend: het hele stadje laadt wat maar voorhanden is op de reusachtige kameel Seid, enkel om te kijken of het beest daadwerkelijk meer dan vijftienhonderd pond kan torsen. ‘Eindelijk waren de pakhuizen en voorraadkasten van Indianola leeg en beval Jolly de kameel op te staan. Die ontvouwde zich als een droom die gaandeweg zichzelf verzon. Wankelend zwaaide hij naar voren en naar boven en terug, rechtte één stel poten, één stel gelooide knieën als duimafdrukken, en toen het andere, zichzelf schrapzettend en zijn ruiter links- en rechtsop gooiend alsof die gewoon een van de uitsteeksels van zijn eigen vervloekte lijf was. Daar ging-ie omhoog, met het schuim op de bek en de aders dik onder de huid. De lading helde wat naar deze kant, wat naar die. Toen slaakte Seid een machtige zucht, van inspanning of triomf, en deed één pas naar voren, en toen nog een. Ademloos zag Indianola die onwaarschijnlijke bruut, die manifestatie van een honger die ze niet hadden gekend tot-ie binnen bereik was gekomen, wegschuifelen onder het gewicht van hun hele hebben en houden.’
Luries tijd bij het Kamelencorps is echter eindig, en uiteindelijk trekt hij alleen verder met kameel Burke, tot wie hij zijn verhaal richt. Een verhaal waarin ook de doden, die zich in en rondom hem manifesteren, een rol spelen, en dat, na omzwervingen in Californië en Mexico, zal eindigen – of niet? – in het Arizona Territory.
Meesterschap
De wijze waarop Obreht de lijnen samenbrengt, getuigt van meesterschap. Zoals er ook stilistisch veel te beleven valt in deze roman. Obrehts oog voor historisch detail is uitmuntend, haar tekening van het landschap episch, en de wijze waarop ze in een paar penseelstreken personages oproept is jaloersmakend. (Een herbergiersvrouw is schreeuwerig en geneigd tot lapzwansen, ‘wat eens te meer bewees dat opklimmen in het leven nog geen dame maakte van een vrouw, of haar een lichtere hand met de rouge gaf.’).
Maar het opmerkelijkst is de wijze waarop Obreht magisch-realistische elementen inpast die uit een Europese traditie voortkomen. Dat deed ze al eerder in haar bejubelde debuut, het allegorische De tijgervrouw van Galina (The Tiger’s Wife), maar dat het ook tot zijn recht komt in de woestenij van het Wilde Westen, een verhaallandschap dat we zo door en door denken te kennen, laat zien hoe talentvol ze is. En ook: hoeveel rek er nog in die ogenschijnlijk uitgekristalliseerde western zit.
Lurie is vogelvrij verklaard en wordt achtervolgd door geesten uit het verleden. Hij ziet verdwaalde zielen die iets van hem willen en de enige manier om dat te ontlopen is een expeditie door het Westen.
In het wetteloze, droge en ruige achterland van Arizona kruisen deze twee levens elkaar.
ISBN | 9789056726454 |
---|---|
Aantal pagina's | 544 |
Datum van verschijning | 20191022 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 140 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 41 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres