‘Mens is een menigte, ik is iks en wie ben jij?’ Zo opent ‘de Lach van de Sfinx’ van Frans Kuipers, die in wat een recensent schreef ‘de nadagen van zijn bestaan hoogtepunt na hoogtepunt in zijn oeuvre aaneensmeedt’. In deze nieuwe bundel gaat Kuipers op zoek naar een antwoord op bovengenoemde openingsvraag.
Nu doet een beetje dichter op de eerste plaats natuurlijk het vraagteken alle eer aan, en is een belangrijk onderwerp de taal zelf. Niet voor niets gaat het in deze bundel om twee reeksen van zesentwintig gedichten, tweemaal a tot met z. Nauwkeurige formuleringen, liefdevolle observaties en een voelbaar plezier in taal kenmerken deze precieze en inventieve poëzie.