Geertje van de Kamp (1986) is gefascineerd door gevouwen papier: van muizentrappetjes tot origami. Toch komt er geen papier te pas aan haar intrigerende kunstwerken, die bestaan uit twee (gedeeltelijk) beschilderde glasplaten. De schildering klapt als het ware over van de voorste op de achterste plaat; het vouwwerk wordt daarbij door je ogen en hersenen verricht. Met behulp van schaduwen, licht en reflecties laat Geertje zien hoe betrekkelijk het verschil is tussen ruimtelijkheid en platheid, en tussen abstractie en figuratie.
Deze fascinatie voor vouwen leidde tot een reis door Japan, het land van de origami. Bijna een maand lang dompelde ze zich onder in een visueel overdonderend land waarin zakelijkheid en spiritualiteit hand in hand gaan, en waarin aan de voet van enorme wolkenkrabbers een tempel te vinden is. Dit boek volgt Geertjes reis én haar aftastende schilderproces dicht op de huid, met als centrale vraag: welke inspiratie trof ze aan in dit land vol ogenschijnlijke tegenstellingen?