Het duikersspel
Jesse Ball In zijn nieuwe roman schetst Ball een samenleving, waarin noch de bevoorrechten noch de rechtelozen zich veilig zullen voelen.
‘Patsers’ en ‘kwadra’s’. Zo heten de groepen waarin de samenleving is opgedeeld in de nieuwe roman van Jesse Ball (1978). (In het Engels bekt ’t net iets lekkerder: pats en quads.) Het duikersspel is een schematische weergave van onze wereld, waarin de patsers de bevoorrechten vertegenwoordigen en de kwadra’s de rechtelozen, een verhouding die in stand wordt gehouden door systematische onderdrukking van de kwadra’s. In zijn roman toont Ball dat beide groepen in de tang van dit systeem klem zijn komen te zitten. Tegen wil en dank bekrachtigen de geprivilegieerden de verhoudingen – simpelweg door over hun privileges te beschikken. Kleine waarschuwing: wie verlangt naar een hoopvol toekomstperspectief is bij Ball aan het verkeerde adres.
In een interview over het coronavirus waarschuwde Stefan Vetter, voormalig chef-psychiater van het Zwitserse leger, voor de menselijke neiging om existentiële angsten te externaliseren: ‘We hebben de tendens om in angstige situaties vijandsbeelden te reactiveren.’ Ook terrorismeonderzoeker Nikita Malik benoemde in een interview met de Volkskrant het risico van radicalisering, vanwege de menselijke behoefte om in onzekere situaties een schuldige aan te wijzen. Vetter merkt op dat daartoe eerst onze perceptie van de ander moet worden aangepast: ‘Er zijn drie tot tien jaar voor nodig om de waarneming van buren zo te veranderen dat ze niet meer als menselijk worden beschouwd en men ze als vijand kan aanvallen.’ Die ‘buren’ zijn in Het duikersspel migranten, vluchtelingen, die generaties voor aanvang van de roman in groten getale in de maatschappij moesten worden opgenomen, wat een onhoudbare angst voor controleverlies bewerkstelligde.
Tatoeage
Er was een oplossing gevonden: om vluchtelingen te kunnen verwelkomen, besloot men, moesten ze van de oorspronkelijke bewoners te onderscheiden zijn. Ze werden daartoe gemarkeerd met een tatoeage op hun wang. Daarnaast werden ze ondergebracht in zogenaamde kwadranten; door wachters bewaakte, ommuurde buurten aan de rand van de steden. De bewoners (kwadra’s dus) bezitten geen juridische status als persoon. Ze zijn vrij de kwadranten te verlaten, maar op eigen risico, want alle patsers (ook kinderen) beschikken over een gasmasker en verschillende soorten gas, waarmee ze kwadra’s naar eigen inzicht en zonder consequenties kunnen ombrengen.
Ook in Balls wereld wordt geweld afgekeurd – alleen blijkt de definitie van dat begrip buigzaam. De kwadra’s zijn in de ogen van de patsers ‘geen echte mensen’ meer, waardoor dat wat hen wordt aangedaan niet als echt geweld wordt beschouwd. Het stelt de patsers in staat om een inhumaan beleid te voeren, zonder gehinderd te worden door gewetenswroeging.
Het lijkt me een tamelijk accurate metafoor voor de huidige westerse samenleving, al gaat Ball net een stapje verder: waar wij ons nog inzetten om tenminste de schijn van rechtvaardigheid op te houden, is dit in Het duikersspel een gepasseerd station: ‘Hoe graag we ook willen geloven dat rechtvaardigheid kan bestaan, is dat in werkelijkheid een zot idee, dat we lang geleden hadden moeten afschaffen. In plaats van rechtvaardigheid hebben we nu gewoon orde en de gevolgen daarvan.’
In het tweede deel van het boek toont de schrijver deze samenleving vanuit het perspectief van de kwadra’s. Zij hebben een dionysisch ritueel in het leven geroepen. Gedurende één dag wordt een klein meisje uitgeroepen tot ‘Infanta’; opperste machthebber. Ze wordt op een wagen door de straten gereden, terwijl men haar morele kwesties voorlegt. Elk bevel van het meisje moet worden opgevolgd. Niet zelden veroordeelt het kind iemand ter dood.
Bloedbad
Het ritueel is ‘zowel afschuwelijk als wonderbaarlijk’, schrijft Ball; ‘het was een soort georganiseerde instorting van de burgerij’. Ondanks het bloedbad ervaart men het festival als louterend. Het correspondeert met wat in de psychologie turning passive into active wordt genoemd: de kwadra’s creëren tijdens de ceremonie precies die situatie die hen dagelijks van doodsangst vervult – met dat verschil dat ze er hier zelf de aanstichter van zijn. Het raakt ook aan het mechanisme waar Vetter en Malik over spreken: het zelf creëren van een vijand als remedie tegen gevoelens van machteloosheid.
Ball schrijft in een ontzagwekkend tempo. Hij doet één tot twee weken over een boek. Zodra het op papier staat is het af, wil hij er verder niet aan prutsen. Dat gebrek aan redactie is wel een beetje te merken.
Op stilistisch gebied stoorde ik me aan de clichématige beeldspraak, krukkige dialogen, een inconsequente vertelvorm (wij, ik, jij?) en vooral aan de vele herhalingen. (‘Ze was tot Infanta verkozen! Zij was de Infanta. Wat een woord! Ze was een Infanta, dé Infanta.’) Inhoudelijk voegen die niets toe, ze geven de zinnen enkel een vals gewicht mee. Anderzijds zal Balls onbesuisde manier van werken hebben bijgedragen aan de rauwheid van het werk. De ongepolijste stijl maakt de vertelling (ook) grilliger, gevaarlijker.
‘Onze lichamen zijn het bezit van onze samenleving’, beseft de jonge Margaret, een patser, in het slothoofdstuk. Dan wordt zij zich ervan bewust dat ook de patsers maar in beperkte mate over vrijheid beschikken. Hun gevoel van veiligheid bestaat bij de gratie van de onderdrukking van de ander; net zomin als de kwadra’s hebben zij de mogelijkheid hun rol van zich af te werpen. Dit inzicht zet haar aan tot de ultieme daad van zelfbeschikking: ze maakt een einde aan haar leven.
Troost
Hoe valt zelfdoding te duiden als hoopgevende en zelfs eerbiedwaardige daad? Achteraf heb ik de indruk dat de hele roman rondom die vraag is gecomponeerd. Hoewel ik me kan voorstellen dat nabestaanden er eventueel troost uit kunnen putten de suïcide van hun geliefde te interpreteren als een daad van bevrijding, verlossing, activisme zelfs, vond ik deze romantiserende zienswijze persoonlijk moeilijk te verteren.
Het was dan ook een vreemde opluchting te merken dat geen van Balls personages zich in mijn verbeelding tot een echt mens wilde ontwikkelen. Kil, onsympathiek, vlak zijn ze, geen van hen geeft blijk van enig empathisch vermogen. Zoals de patsers de kwadra’s ontmenselijken, zo reduceert Ball elk van zijn personages tot een bloedeloos pionnetje binnen zijn gedachte-experiment. Daarmee toont hij onbedoeld niet alleen het geváár van ontmenselijking, maar ook een onverwachte baat ervan: als Ball de lezer in staat had gesteld zich met deze personages te identificeren, dan had het risico bestaan dat zijn verhaal was uitgemond in een overtuigend pleidooi voor suïcide.
Mij deed de koude, van mededogen gespeende wereld van Het duikersspel dan ook vooral terugverlangen naar het werkelijke leven, waarin inderdaad sprake is van misdadige onrechtvaardigheid, en waarin de door toeval verworven privileges van de westerse mens inderdaad ‘in stand [worden] gehouden door geweld dat zo alomtegenwoordig is dat het als lucht is’ – maar waarin ons vermogen tot medemenselijkheid nog niet volledig is opgedroogd.
Het duikersspel beschrijft een maatschappij die ongemakkelijk veel op de onze lijkt, maar waarin gelijkheid en rechtvaardigheid als achterhaalde concepten worden beschouwd. Welke gevolgen heeft een gebrek aan beschaving voor de samenleving, wat betekent het als angst alomtegenwoordig is? Moeten we definitief afscheid nemen van het idee dat compassie een menselijke eigenschap is?
Met zijn kenmerkende empathie en vindingrijkheid bevestigt Jesse Ball in deze nieuwe roman zijn faam als een van de meest fascinerende talenten van de hedendaagse literatuur.
ISBN | 9789021417967 |
---|---|
Aantal pagina's | 240 |
Datum van verschijning | 20200121 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 136 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 20 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres