Negen steden
De Balkan? Die bestaat niet
Cultuurgeschiedenis In een groot cultuurhistorisch essay toont de slavist Guido Snel aan waarom de Balkan eigenlijk een fictie is.
Eigenlijk draait in Guido Snels cultuurhistorisch essay Negen steden. Europa van Wenen naar Istanbul alles om Novi Sad, een stad in de Servische regio Vojvodina op zo’n 100 kilometer ten noordwesten van Belgrado. De grote Joegoslavische schrijvers Aleksandar Tisma en Danilo Kis hebben er gewoond en er in hun romans over geschreven. Sterker nog, de geschiedenis van Novi Sad tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar de Hongaarse fascisten de Joodse, Roma en Servische inwoners in de winter aan de oevers van de Donau executeerden om hun lijken daarna onder het ijs van de bevroren rivier te duwen, vormt misschien wel de kern van hun hele oeuvre.
Novi Sad, met zijn vooroorlogse bevolking van Hongaren, Serviërs, Joden, Roma en Zwaben, staat symbool voor iets wat in de loop der eeuwen de Balkan is gaan heten, een Turkse woord dat ‘bebost gebergte’ betekent. Daarnaast bezet de stad dankzij zijn gemengde bevolking ook een spilfunctie in wat op zijn Duits Mittel-Europa genoemd wordt, de wereld die zich uitstrekt van Tsjechoslowakije tot aan de Zwarte Zee. In Midden-Europese steden werd voor de Tweede Wereldoorlog Duits gesproken, omdat dit de gemeenschappelijke taal was van de Joden, die er in groten getale woonden.
Tisma en Kis zijn twee van de vier helden die Guido Snel (Amstelveen, 1972) opvoert in zijn ‘cartografie van vriendschappen’, zoals hij zijn boek noemt. Alles wat hem bezighoudt en weet heeft hij erin samengebald. Niet alleen als schrijver, slavist, geleerde en vertaler van Servische en Kroatische literatuur, maar ook als mens, want als er een streek in de wereld is waarmee hij zich bijna fysiek verbonden voelt, dan is dat het oostelijkste schiereiland van Europa, waar de meest uiteenlopende culturen al eeuwen in elkaar overlopen.
Waag het dan ook niet om dat deel van Europa de Balkan te noemen. Want als het aan Snel ligt bestaat die afgebakende geo-grafische eenheid niet, net zomin als dat Mittel-Europa bestaat. Zo is de Balkan het product van door West-Europeanen bedachte clichés over een handvol woeste volken die elkaar al eeuwen naar het leven staan, van een wereld vol zelfdestructie, waar vrouwen door hun mannen worden geslagen en verkracht, waar beschaving ver te zoeken is. A. den Doolaards Balkanroman De bruiloft der zeven zigeuners (1939) kan dus meteen op de mestvaalt van de literatuur worden gesmeten.
Vanaf de eerste bladzijde gaat Snel met een stormram tegen die mythevorming in. Als eerste trekt hij ten strijde tegen de vroeg negentiende-eeuwse Oostenrijkse kanselier Metternich, die beweerde dat bij de Weense Rennweg Azië begint, in die tijd een synoniem voor alles wat barbaars en primitief was. Om zijn aanpak kracht bij te zetten maakt Snel daarna een sprong naar het heden om te laten zien dat Metternichs ‘Azië’ inmiddels Wenen heeft veroverd, gezien de honderdduizenden vluchtelingen uit voormalig Joegoslavië die tijdens de oorlogen van de jaren negentig hun heil in die stad hebben gezocht. Een Turkse vriend, die hij in Wenen bezoekt, voegt daaraan toe dat in die stad ook nog eens het grootste deel van de driehonderdduizend Turken is neergestreken, die in de loop der jaren naar Oostenrijk zijn geëmigreerd. Kortom, je kunt het tegenwoordige Wenen zowel de hoofdstad van de Joegoslavische emigratie noemen als een belangrijke Turkse stad. En staan hun inwoners elkaar naar het leven? Nee! Europa is nu eenmaal veranderd, vergeleken met dertig jaar geleden. Kom dus maar op met je gewelddadige Balkan, lijkt Snel te willen zeggen.
Wenen is de eerste van de negen steden die Snel aandoet. Daarna neemt hij je mee naar Boedapest, Sarajevo, Srebrenica, Subotica, Novi Sad, Belgrado en Zagreb, om te eindigen in Istanbul, waar hij tien jaar geleden met vrouw en kind een jaar woonde. Over dat verblijf publiceerde hij in 2014 de stadsgids en literaire autobiografie Naar Istanbul. Tot op zekere hoogte kun je dat boek een compacte voorstudie voor Negen steden noemen, omdat het dezelfde associatieve manier van vertellen heeft. Bekende en onbekende schrijvers, denkers en kunstenaars komen voorbij. Hij gaat bij hen op bezoek of haalt aan wat hij van en over hen gelezen heeft. Zo gaat hij langs bij de schrijver Orhan Pamuk, maar lukt het hem niet de Nobelprijslaureaat, die in hogere intellectuele sferen lijkt te vertoeven, te spreken te krijgen.
In Wenen vindt Snel het eerste literaire bewijs voor zijn stelling, in de driedelige autobiografie van schrijver Elias Canetti (1905-1994). De latere Nobelprijslaureaat kwam uit een sefardisch-Joodse familie uit het Bulgaarse Roese, aan de monding van de Donau in de Zwarte Zee. Zijn ouders spraken behalve Ladino, het oude Spaans van de sefardische Joden in het Ottomaanse rijk, ook Duits, dat ze hadden geleerd tijdens hun studiejaren in Wenen. De wereld van Goethe, Heine, Mozart en Beethoven was hun ideaal. En daarom belandt Canetti op een gegeven moment zelf in Wenen, waar het allemaal gebeurt. In Die gerettete Zunge, het eerste deel van zijn autobiografie, ligt dan ook zowel de rijkdom als de complexiteit van dat omstreden gebied tussen Wenen en Istanbul besloten, waarin iedereen tot een en hetzelfde volk lijkt te behoren.
Nazi-slavisten
Om de vroegere politisering van zijn vakgebied te schetsen voert Snel enkele beroemde nazi-slavisten op, die de Balkanforschung toepasten in hun rassentheorieën. Op die manier laat hij zien hoe de Duitsers door de geschiedenis heen altijd al de Slavische volken hebben willen onderwerpen. In zijn betoog hierover komt ook de dirigerende edelnazi Herbert von Karajan voorbij, een kind van een Slowaakse moeder en een van oorsprong Griekse (Karagiánnis – Zwarte Yannis) vader. En wat moet je denken van die heerlijke kitschfilm The Third Man van Carol Reed uit 1949, die zich op de puinhopen van het naoorlogse Wenen afspeelt, dat als een exotische frontstad tegen de Russen wordt neergezet? Het zijn zulke faits divers waarin Snel grossiert en die je soms het zicht op de grote lijnen ontnemen, hoe leuk en boeiend ze ook zijn.
Bepaald door afkomst
Een van die grote lijnen is het lot van de Joden op de Balkan en in Mittel-Europa. Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren zij, net zoals de Canetti’s in Roesje, de kooplieden, de winkeliers, de dokters, de geleerden. Maar in de door de nazi’s bij hun bondgenoten aangewakkerde vuurbal van haat is hun aanwezigheid in die streken geheel uitgewist. Om te weten hoe ingewikkeld de overlevende Joden na 1945 met hun identiteit omgingen moet je volgens Snel juist Aleksandar Tisma en Danilo Kis lezen. Beide schrijvers waren half-Joods en deden alles om hun gemengde afkomst in het naoorlogse Joegoslavië te verhullen. Je weet tenslotte maar nooit of je buren zich opnieuw tegen je zullen keren.
Die laatste angst blijkt terecht als Snel in Boedapest een collegageleerde ontmoet, die hem erop wijst dat de Joden in Hongarije aan de touwtjes trekken, maar op een dag hun verdiende loon zullen krijgen. Het is een uitwas van de politiek van premier Orbán, die de Hongaarse Joden als een vijfde kolonne van George Soros ziet. Het doet Snel even later belanden bij de Hongaars-Joodse schrijver Arthur Koestler, die in zijn roman Darkness at noon (1940) een messcherpe analyse geeft van de Stalinterreur en eigenlijk Artúr Kösztler heette, in Wenen studeerde, in de Spaanse Burgeroorlog vocht en daarna in Londen neerstreek, om nooit meer naar Hongarije terug te keren.
Snel heeft Koestler nodig voor de introductie van zijn derde held, John Neubauer (1933-2015), die als hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam zijn leermeester is geweest en die min of meer dezelfde achtergrond heeft. Neubauer, een universele geleerde, die behalve Germanistiek ook natuurkunde had gestudeerd, belichaamt het wezen van Negen steden. Geboren in Boedapest overleefde hij ternauwernood de nazi-ellende. Net als Tisma en Kis hield hij sindsdien zijn Joodse afkomst verborgen, zelfs toen hij na 1956 in Nederland belandde. Door zijn wetenschappelijk onderzoek werd hij er toch steeds weer mee geconfronteerd en nam hij het, als het erop aankwam, voor Mittel-Europa op. En ook dan komt Tisma weer om de hoek kijken, die tussen 1941 en 1943 regelmatig in Boedapest is en er in zijn dagboek over schrijft. Aan de hand van die waarnemingen weet Snel Neubauers vroegere leven steeds dichter te naderen en zijn wezenlijke drijfveren te ontdekken.
Iets vergelijkbaars tref je aan bij Snels vierde held, de in Sarajevo geboren theaterwetenschapper Dragan Klaic (1950-2011), aan de hand van wiens leven Snel de ondergang van Joegoslavië behandelt. Toen in 1990 in dat land de oorlogstrommen begonnen te roffelen, gaf hij zijn leerstoel in Belgrado op om uit te wijken naar Nederland, waar hij directeur van het Theater Instituut in Amsterdam werd. Klaic was net zo’n universele geleerde als Neubauer, met net zo’n verborgen Joodse achtergrond. In zijn bewogen familiegeschiedenis draaide alles om de vraag wanneer het tijd was om je koffers te pakken. Als lid van een minderheid kun je nu eenmaal niemand vertrouwen. Later, in Amsterdam, zou hij in die stelling bevestigd worden, toen hij zag hoe in de Joegoslavische oorlog sommige vrienden zich van hun walgelijkste nationalistische kant manifesteerden door onder meer de Servische schrijver Ivo Andric, de chroniqueur van het multi-etnische Bosnië, politiek te misbruiken.
Upperclassneus
Aan de hand van de vier ‘heldenlevens’ die hij over het hele boek uitsmeert, ontrafelt Snel de mythe van de Balkan als een streek van afzonderlijke etnische groeperingen die elkaar naar het leven staan. Westerse Balkanreizigers zoals Rebecca West, die eind jaren dertig met haar Britse upperclassneus door het gebied trok en in haar Black Lamb and Grey Falcon (1941) vooral door hun vroegere Habsburgse overheersers onderdrukte ‘nobele wilden’ uit de bergen tegenkwam, doet daarin niet onder voor de Amerikaanse journalist Robert D. Kaplan, die in zijn bestseller Balkan Ghosts (1993) de Balkan als een achterlijk gebied neerzette, of voor het Nederlandse onderzoeksrapport naar de val van de Bosnische enclave Srebrenica, waarin van vergelijkbare vooroordelen wordt uitgegaan.
Middelpunt van Snels kritiek is echter de Italiaanse germanist Claudio Magris, die in zijn literaire reisverslag Donau (1986) de opmaat heeft gegeven voor hernieuwde aandacht voor het belang van de cultuur en literatuur van Midden- en Oost-Europa voor de Europese beschaving. Zo meent Snel dat Magris te veel scheidslijnen trekt tussen de verschillende etnische groeperingen in het door hen beiden bereisde gebied. Ook vindt hij Magris hooghartig, wat hij toch echt niet is. Want als iemand respect heeft voor andere culturen en zich bewust is van de onderlinge uitwisseling en veelstemmigheid daarvan, dan is het wel Magris.
Tegelijkertijd lijkt Snel de fragmentarische, anekdotische opzet van Donau als voorbeeld voor zijn eigen boek te hebben gekozen. Maar waar Magris vasthoudt aan een strakke, chronologische lijn, springt Snel steeds heen en weer in zowel de tijd als in de levensgeschiedenissen van zijn helden. Hierdoor raakt degene die niet goed in zijn belevingswereld is ingevoerd de draad regelmatig kwijt. En wat moet je met al die persoonlijke herinneringen over zijn jeugd in de Amstelveense polder? Een wat strengere eindredactie had hier wonderen kunnen verrichten, want alles wat Snel vertelt is de moeite waard voor het begrijpen van deze complexe regio, waar elk moment nieuwe oorlogen kunnen uitbreken op grond van door nationalistische politici uitgelokte etnische conflicten.
Volgens Snel is het op de Balkan, net zoals elders in de wereld, de macht van de sterkste die de loop van de geschiedenis bepaalt en leven de meest uiteenlopende etnische groeperingen in het algemeen vreedzaam samen of naast elkaar. Zijn Balkan vind je dan ook eerder in Istanbul, of in Wenen, Berlijn, Amsterdam en New York.
17-06-2022 Michel Krielaars
De Duitse bondskanselier Otto von Bismarck voorspelde het al decennia voor het begin van de Eerste Wereldoorlog: ‘Als er ooit nog weer oorlog uitbreekt in Europa, zal het in gang gezet worden door een of ander akkefietje op de Balkan’. Hij kreeg gelijk, maar dat neemt niet weg dat ‘de Balkan’ een zeer problematisch begrip is, in het Westen clichématig opgetuigd met negatieve, soms ronduit racistische associaties, zoals de zogenaamde ingebakken zelfdestructie van de hele regio, die in het leven zijn geroepen door reizigster Rebecca West in haar boek Black Lamb and Grey Falcon (1941). Guido Snel kent de regio en de mensen, hun geschiedenis en literatuur als geen ander, reisde de afgelopen jaren naar Wenen, Boedapest, Zagreb, Sarajevo, Srebrenica, Subotica, Novi Sad, Belgrado en Istanbul en nam een andere, veel gelaagdere werkelijkheid waar. Negen steden is een literair reisverhaal, een politiek-historisch essay en een bevlogen cultuurgeschiedenis ineen.
ISBN | 9789029541190 |
---|---|
Aantal pagina's | 560 |
Datum van verschijning | 20220426 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 230 mm |
Dikte | 47 mm |