Op 't duin
De schrale schoonheid van de duinen is nooit scherper verwoord dan door Chris J. van Geel: ‘Eenvoudig, de duinen, eenvoudig.’ Niet meer dan vier woorden. Eigenlijk drie.
In zijn inleiding bij Op ’t duin noemt Nicolaas Matsier dit ‘het kortst denkbare duingedicht’. Het is meteen ook het mooiste, ondanks de honderd met zorg gekozen gedichten die volgen. Van ‘Waar de blanke top der duinen’ van P. Louwerse, tot recente, vaak wat weemoedige gedichten van Judith Herzberg, Jacob Groot en Pieter Boskma. De Nederlandse duinen stemmen nadenkend of dromerig.
Op ’t duin verschijnt bij de gelijknamige tentoonstelling in het Haags Historisch Museum (t/m 15/9). Net als de tentoonstelling is het boek een ongeremde verheerlijking van het duinlandschap. Honderd gedichten en honderd schilderijen, tekeningen en gravures die met zorg tegenover elkaar zijn geplaatst, en die borg staan voor een scala aan oersensaties: de eenzaamheid en volmaakte rust, de onmetelijkheid van de nabijgelegen zee, naast het van alle kanten komende zonlicht. Goed om te slapen en te vrijen. Laat het stormen, dan nog zijn de duinen een veilige plek. Van de duinen is weinig kwaads te zeggen.
De Nederlandse schilders zijn al vanaf het begin van de zeventiende eeuw veel in de duinen te vinden. Ruysdael en Van Goyen zijn grootmeesters van de suggestie, veel hemel en weinig zand. Naar onze tijd toe wordt juist het schraal begroeide zand de grote uitdaging. Het zand dat altijd maar in beweging is, en toch blijven de duinen keurig liggen.
Dat de mens ingrijpt in deze wildernis wordt in de schilderijen en gedichten niet verloochend. De bleekveldjes van Ruysdael en de vuurtorens van Mondriaan zijn we gaan waarderen als schilderachtig, maar ze bewijzen ook dat we de duinen al heel lang temmen en aanvreten. Wandelaars in de Kennemerduinen zijn eraan gewend dat na een klimmetje de zuidelijke horizon opeens helemaal wordt ingenomen door de rokende en sissende Hoogovens. Ze ontbreken in het boek niet. Menno Wigman en Hans Tentije geven zelfs de kerncentrale van Petten een vanzelfsprekende positie in het landschap: ‘Gehelmd, ommanteld, veldheergrijs staat hij op het duin’ (Tentije).
Nicolaas Matsier betoogt in zijn inleiding dat kunstenaars eeuwenlang veel ontvankelijker waren voor de duinen dan dichters. Pas na 1800 zouden dichters de natuur omarmen, en er echt gaan rondkijken om zich te laten inspireren. Dat dit hoogstens een beetje waar is wordt aangetoond in het essay van Boudewijn Bakker waarmee Op ’t duin afsluit. Zeventiende-eeuwse dichters blijken de duinen goed te kennen, ze gingen er zelfs wonen zoals Jacob Cats, die er zijn landgoed Sorghvliet liet aanleggen.
Al in de zeventiende eeuw staan de duinen voor plezier en ongeremdheid. Er ligt een moralistische laag overheen, maar Bakker toont met overvloedige citaten aan dat ook Cats en Huygens en tal van mindere goden in het ‘schrale duin, onvruchtbaar zand’ met eigen ogen ‘Gods werken groot en klein’ konden waarnemen.
De natuur is nog bezield, maar niet minder echt gezien. Zoals ook het zoeken naar diepere betekenissen van alle tijden is. Het laatste woord in de bundel is aan Willem Jan Otten, die in het prachtige ‘Eindaugustuswind’ vanaf het duin naar de zee kijkt: ‘de meesteres die onderwijst / dat niets mij wacht’. Hoe moreel geladen wil je het hebben?
veel poëzie, tekeningen en schilderijen. Nog niet eerder werd deze 'koelgeklonken band om 't zachter land' (citaat van Augusta Peaux) onderwerp van een bloemlezing. Terwijl het toch een uniek landschap betreft: 'Hollandse wildernis', deels in cultuur gebracht, dor maar ook afwisselend en rijk aan schoonheid.
Een landschap dat verandert, verstuift, afkalft en weer groeit. Ook de blik van de dichter en de beeldend kunstenaar op het duin is rijk en veelkantig en aan verandering onderhevig. Deze blik beïnvloedt ons als kijker: het duin is evenzeer een fysiek gegeven als een product van verbeelding.
Voor dit boek deden de auteurs een gulle greep uit duingedichten en duingezichten, en groepeerden ze in reeksjes, die meanderend in elkaar overgaan en elkaar soms ook tegenspreken, zodat de lezer spelenderwijs wordt ingewijd in de geheimen van deze duinwandeling door de tijd. Thema's zijn onder andere: de wijde blik, wandelen, duinpan en klimduin, het duin als zeewering en cultuurgrond, flora en fauna, wind, uren en seizoenen, aantasting van het
duin, duin als verloren kinderparadijs, eros en thanatos.
Hoe verhoudt het landschap in de beeldende kunst zich tot dat in de dichtkunst? Zijn er verschillen en veranderingen merkbaar in natuurbeleving? Op deze en andere vragen wordt ingegaan in de twee begeleidende essays.
Tentoonstelling in het Haags Historisch Museum, 7 april t/m 15 september 2015
ISBN | 9789068686661 |
---|---|
Datum van verschijning | 20150411 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 171 mm |
Hoogte | 219 mm |
Dikte | 21 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres