Alles verandert
Het begin van Jij zegt het, de nieuwe roman van Connie Palmen over Ted Hughes en Sylvia Plath, is spectaculair: ‘Voor de meeste mensen bestaan wij alleen in een boek, mijn bruid en ik. De afgelopen vijfendertig jaar heb ik met een machteloos afgrijzen moeten aanzien hoe onze echte levens bedolven raakten onder een modderstroom van apocriefe verhalen, valse getuigenissen, roddels, verzinsels, mythen, hoe onze ware, complexe persoonlijkheden werden vervangen door clichématige personages, vernauwd tot simpele imago’s, op maat gesneden voor een sensatiebelust lezerspubliek.’
Zo staat alles meteen op scherp: deze tirade van Hughes (want die is hier aan het woord) tegen de fictionalisering van zijn leven staat immers in een roman. Het schrijven van ‘apocriefe verhalen, valse getuigenissen, roddels, verzinsels, mythen’ etcetera is de core business van de fictieschrijver Palmen. En er zijn in het verleden genoeg mensen die in haar romans een modderstroom van laster zagen, bijvoorbeeld in het geval van Lucifer, haar roman over de in het verhaal verdachte dood van Marina Schapers, de vrouw van componist Peter Schat. Volgens Palmen is kritiek onvermijdelijk bij het soort nauw aan de werkelijkheid gelieerde fictie dat zij maakt: ‘De hybride is niet alleen mijn vorm, ze is ook mijn thema.’
De Vlaamse Kristien Hemmerechts (27 augustus 1955) zou het Palmen (25 november 1955) kunnen nazeggen. Ook zij laat haar fictie soms innige banden aangaan met de werkelijkheid, schuwt daarbij de provocatie niet en wordt weleens meegevoerd in een modderstroom van kritiek – bijvoorbeeld nadat ze vorig jaar een (volgens de meeste Nederlandse critici overigens geslaagde) roman De vrouw die de honden eten gaf, vanuit het perspectief van Michelle Martin, de ex-vrouw van de Belgische kindermoordenaar Marc Dutroux.
Dat soort verwijzingsliteratuur stelt de lezer én de criticus voor problemen. Want natuurlijk is het vanuit voyeuristisch oogpunt aantrekkelijk om te lezen over het leven van Ischa Meijer met Palmen (I.M.) en dat van Herman de Coninck met Hemmerechts (Taal zonder mij). Maar wordt dat genot veroorzaakt door de literaire kwaliteit van die boeken of verlustigen we eenvoudigweg aan de ons toegeworpen, literair vermomde, brokjes privéleven? De vraag is niet nieuw, en er is geen algemeen antwoord op. Je kunt niet anders dan per boek bekijken in hoeverre de methode overtuigt.
Wat dat betreft is het een mooi toeval dat tegelijk met Jij zegt het van Palmen, ook een nieuw boek van Hemmerechts verschijnt: Alles verandert. Daarin gaat de Vlaamse het gesprek aan met de literaire werkelijkheid van J.M. Coetzees klassieker Disgrace (1999). Dat doet ze door het verhaal om te draaien. Coetzee schreef over een mannelijke academicus in Zuid-Afrika die in de problemen komt door een verhouding met een studente. De man trekt zich terug op het platteland in de boerderij van zijn dochter, die vervolgens bij een overval bruut wordt verkracht. Bij Hemmerechts heet de academica Iris Verdonck. Deze literatuurwetenschapper moet het ontgelden nadat ze met een studente naar bed is geweest. Ze trekt zich terug bij haar zoon op het platteland, niet ver van een vluchtelingencentrum. Ook dat loopt slecht af.
Hemmerechts maakt volop gebruik van de mogelijkheden tot verwijzing: zo is Verdonck, een vijftiger, beroemd om haar college TransSexLit, waarin zij met studenten probeert te beredeneren hoe verschillende romans eruit zouden zien als hun hoofdpersonen een andere sekse zouden hebben: een mannelijke Madame Bovary, een vrouwelijke Humbert Humbert. Het is precies wat Hemmerechts met Alles verandert beoogt: iets zeggen over Coetzee en over de wereld, iets over sekseverhoudingen en in een moeite door een overtuigende roman afleveren.
Dat is, helaas, mislukt. De mal van Disgrace zit Hemmerechts in de weg. Niet alleen slaagt ze er niet in om een nieuwe blik op Coetzees relaas te werpen, er is bij de transitie veel verloren gegaan. Daarbij gaat het niet zozeer om de seksewissel, maar vooral om de verplaatsing naar België. Bij Coetzee hangt het seksuele geweld nauw samen met de raciaal geladen Zuid-Afrikaanse geschiedenis. Hemmerechts probeert daar een equivalent van te vinden met Poolse meisjes en Afrikaanse vrouwen, maar de verschillen zijn te groot en het resultaat wringt aan alle kanten. Andersom vraagt de Disgrace-plot daden en beslissingen van Hemmerechts’ personages die psychologisch niet overtuigen. Met name de zoon van Verdonck lijkt van losse stukken Hemmerechts en Coetzee aan elkaar te hangen.
Daartegenover staat dat de ideeën die Hemmerechts niet aan haar Zuid-Afrikaanse voorbeeld ontleent, onderbelicht blijven. Fascinerend is de passage waarin de zoon zijn moeder (die meende, als Coetzees hoofdpersoon in de beroemde openingszin van dat boek ‘het probleem van de seks’ te hebben opgelost) toespreekt over de opvoeding: ‘Ik ben opgegroeid in een huis met dildo’s. Ik heb op mijn veertiende verjaardag van jou een dildo gekregen om mijn vriendinnetjes te verwennen. Em [Verdoncks dochter] heeft zo ongeveer bij elke verjaardag een dildo gekregen. Wij zijn dildokinderen.’ Alleen al in die laatste zin schuilt een mooie familieroman, waarin het grootse genot een tragische ondertoon krijgt – maar dan had Hemmerechts haar TransSexLit-project met Coetzee moeten laten varen. Nu rest er vlees noch vis.
De geschiedenis van Ted Hughes en Sylvia Plath heeft ook zo zijn genderzijden: in de meest vertelde versie van het verhaal was Plath het grootste talent van de twee, had Hughes mede door haar devotie het meeste succes, waarop hij haar met de kinderen (de jongste nog geen één) voor een ander liet zitten en zij in 1963, na zeven jaar huwelijk, zelfmoord pleegde. Genoeg voor een royale onderbouwing van de stelling all men are pigs.
Dat is echter niet waar Palmen op uit is. Zij geeft, zie het hierboven al geciteerde citaat, het woord aan Hughes en laat hem zijn verhaal doen. Dat verhaal is een verdediging tegen allen die hem verantwoordelijk houden voor Plaths ellende. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het beeld van het duo de afgelopen 15 jaar veel evenwichtiger is geworden, met name sinds de verschijning van Birthday Letters, de cyclus van 88 gedichten die Hughes aan zijn vrouw wijdde en waarmee hij ruim dertig jaar stilzwijgen over zijn huwelijk doorbrak. De publicatie van een uitgebreide versie van Plaths dagboeken stelde het beeld verder bij – zie bijvoorbeeld het genuanceerde stuk dat Kristien Hemmerechts in 2000 voor Vrij Nederland schreef.
Palmen leunt voor Jij zegt het nadrukkelijk op de Birthday Letters, die de ontwikkeling van de relatie stap voor stap volgen, in de schaduw van de onafwendbare ramp aan het einde: de eerste ontmoeting tussen twee mensen voor wie de liefde (très Palmen) iets van een gevecht heeft, de spoken uit Plaths verleden, de onderlinge jaloezie in de strijd om literair succes, Hughes merkwaardige hang naar esoterie, de strubbelingen en ten slotte de verleiding van een andere vrouw met wie Hughes resoluut de weg naar het einde inslaat.
Palmen vertelt het spannende verhaal vaardig en slaat geen van de piketpaaltjes in de Plathliteratuur over – iets wat je zowel als compliment als als kritiek kunt opvatten. Tussendoor staan verwijzingen naar Paul van Ostaijen (altijd goed) en passages die dicht bij Palmen en haar oeuvre staan. Zoals de volgende – binnen het raamwerk van de roman is het Hughes over Plath, maar zeker het eerste deel is ook te lezen als Palmen over Palmen: ‘Iedere schrijver die zo eng gebonden is aan de autobiografie, vernauwt zijn werk tot een individueel lot en mist de toegang tot het universele en heilige, niet alleen tot de wereld waarin alles en iedereen met alles en iedereen is verbonden vanaf het begin der tijden, maar ook tot de literatuur waarin onze voorgangers verhalend vorm gaven aan wat het voor ieder wezen betekent om te leven.’
Hoe het ook zij: dat Connie Palmen zich ditmaal verre houdt van haar eigen leven, heeft als voordeel dat de ontvangst van Jij zegt het niet gedomineerd wordt door mensen die de vrienden en nabestaanden van Hughes en Plath vragen of ze het ‘eens’ zijn met de roman, zoals dat eerder gebeurde bij Ischa Meijer, Peter Schat en Hans van Mierlo. En gelukkig maar, want Jij zegt het is Palmens beste roman.
Eén element laat Palmen onderbelicht: namelijk dat ook Hughes’ tweede vrouw zelfmoord pleegde en het dochtertje dat ze met Hughes had doodde. Een waarachtig zelfonderzoek van Hughes zou ook die ramp in het verhaal moeten betrekken en de vraag moeten beantwoorden in hoeverre de man werd getroffen door het noodlot óf zelf een spoor van vernieling achterliet.
Maar Jij zegt het is geen gefictionaliseerd zelfonderzoek, het is een gefictionaliseerde apologie. Dáárin is de roman geslaagd, zoals Hemmerechts’ De vrouw die de honden eten gaf overtuigde. Om bij Ted Hughes te blijven: hij probeert ons er onophoudelijk van te doordringen hoeveel hij van Plath (afwisselend ‘mijn bruid’ en ‘mijn vrouw’) heeft gehouden, hij vraagt aandacht voor zijn eigen problemen en betuigt schuld over zijn stommiteiten – met name het overspel. Precies in die dan weer intelligente, dan weer onhandige afwisseling tussen bekentenis en preek voor eigen parochie zit de kracht van de roman.
Eén element durft Hughes nergens zelf te benoemen, maar schemert onophoudelijk door de tekst: kwaadheid. Zijn liefde en medelijden, zijn zelfkritiek en zijn zelfbeklag formuleert hij zorgvuldig, maar hij wijdt geen woord aan zijn woede op de vrouw die hem en hun twee kinderen in de steek heeft gelaten. Toch is zijn onderhuidse razernij door Palmen zeer knap onophoudelijk voelbaar gemaakt. Dat maakt Jij zegt het tot een roman die op eigen benen kan staan, maar die óók commentaar geeft op de werkelijkheid. Palmen toont Hughes’ woede bijvoorbeeld in zijn harde oordeel over een deel van Plaths werk. Maar vooral doordat hij Hughes Plath als gezegd steeds mijn bruid of mijn vrouw laat noemen. In het begin klinkt ‘mijn bruid’ als eretitel, maar in het verloop van de 260 bladzijden wordt de bijklank steeds killer – en daarmee het toonbeeld van de ingehouden woede van de hoofdpersoon. Een heel boek heeft hij het over de liefde van zijn leven, maar nergens noemt hij haar bij haar naam: Sylvia.
ISBN | 9789044534245 |
---|---|
Datum van verschijning | 20150825 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 144 mm |
Hoogte | 221 mm |
Dikte | 29 mm |