Bloed krijg je er nooit meer uit
‘Voor mijn zusje’ stond er negen jaar geleden voorin Zondagsgeld, het debuut van Philip Snijder (1956). Het boek was een overduidelijk autobiografisch relaas over een jongen die opgroeide in de jaren zestig op het Bickerseiland in Amsterdam, toen een even vergeten als doodarm hoekje stad tussen het spoor en het IJ. Iedereen kende iedereen, de meeste mensen waren er familie van elkaar. De opdracht was opmerkelijk, omdat er in dat hele boek geen zusje voorkwam.
Snijder schreef sinds het succesvolle Zondagsgeld nog drie boeken: Retour Palermo, Het geschenk en De volcontinu. Die romans grijpen nadrukkelijk in elkaar. Steeds zien we dezelfde hoofdpersoon, die zich probeert te bevrijden van zijn volkse afkomst en daar met veel moeite en de nodige schaamtegevoelens in slaagt. Lang worstelt de hoofdpersoon zich door moeilijke relaties en zinloze baantjes – waarbij het schrijverschap hem rond zijn vijftigste de bevrijding biedt. Een zekere monotonie is Snijder niet vreemd – na elk boek vermoed je dat de auteur nu toch echt uitverteld zal zijn.
Snijder is een documentaire schrijver. Meer dan om het scheppen van een nieuwe werkelijkheid, gaat het hem om het vastleggen van het verleden. Daarbij hoort een observerende stijl met een groot oog voor detail. Zo lezen we in het nu verschenen Bloed krijg je er nooit meer uit deze beschrijving van een bank vol brandplekken: ‘Het drukke motief van de bekleding – grillig gebogen takken, met blaadjes en bloemetjes eraan – heeft het even voor me verborgen weten te houden, maar nu zie ik dat tante Trudie niet heeft overdreven, gisteren aan de telefoon. In het dal dat het bovenlichaam van mijn zus in vele maanden liggen en hangen – járen, dwing ik mezelf onder ogen te zien – in het zitkussen heeft afgedrukt, zit een grote donkere vlek. Bijna zwart in het midden, iets lichtere langwerpige uitstulpingen aan de zijkanten.’
Bloedspuwingen
Het is het bloed uit de titel, het bloed van de zus van de hoofdpersoon. Deze Francien is op dat moment in de vertelling net een halve dag dood, op haar negenendertigste bezweken na een reeks bloedspuwingen. De broer dwaalt rond in het kleine appartement van de zus op het Bickerseiland tussen de sporen van een zelfverwaarlozing van het soort dat op den duur niet goed meer van zelfvernietiging te onderscheiden is. Hij is er om dingen te ‘regelen’, al is hij nooit eerder in het huis van Francien geweest. Terwijl hij in de spullen van de overledene rommelt denkt hij terug aan het leven van zijn zus, waarbij de leidende vraag is waarom hij eigenlijk nooit contact met haar had. De scènes in het huis worden afgewisseld met taferelen van de familie die, massaal naar het ziekenhuis gekomen, hoort dat het leven van Francien ten einde is.
Ze zat van jongs af aan onder de make-up met een ‘toef slagroom van hoog opgeklopte kunstkrullen op haar hoofd en die stelten van naaldhakken’. Talent voor geluk had ze niet: weinig opleiding, een tienerzwangerschap waarbij geen familielid de vader van Dylan ooit leerde kennen – de jongen was meestal bij zijn oma. Er was een kort huwelijk met een Turkse crimineel die met de noorderzon vertrok toen de poorten van de Bijlmerbajes voor hem openden. De laatste jaren van haar leven kwam ze de deur amper nog uit. Haar literflessen Italiaanse rosé verstopte ze achter in de meterkast; haar moeder bracht af en toe wat eten langs.
Snijder brengt het pijnlijk scherp in beeld, maar toch gaat het in Bloed krijg je er nooit meer uit niet in de eerste plaats om de zus, maar om de verteller zelf. Die ondergaat in zekere zin een metamorfose ten opzichte van Snijders eerdere werk – en dat geeft extra diepgang. In de eerdere boeken van Snijder ging het steeds om de ambitie en de groei van de hoofdpersoon. Die wilde vooruit in de wereld, wist niet precies hoe dat moest, maar wist wel zeker dat hij weg wilde van het arme en eenzelvige Bickerseiland. Nu beschrijft hij diezelfde upward mobility in heel andere termen. In termen van verraad. Aan zijn familie, maar vooral aan dat tien jaar jongere zusje.
Meedogenloos beschrijft Snijder hoe de hoofdpersoon wegdook als hij een familielid op straat meende te ontwaren – hij woonde elders op het Bickerseiland voor hij naar de oerdegelijke Watergraafsmeer verhuisde. Zo merkte hij nooit dat zijn zus zwanger was: ‘Ik vermoed dat ik haar tijdens die zwangere maanden ook wel zo nu en dan ben tegengekomen op het eiland [...] Als ik mijn zus, strompelend op hoge hakken over de kinderhoofdjes van het eiland, in de verte zag aankomen, schoot ik zelfs als het even kon een zijstraat in.’
Diepe schaamte
Zo gingen de jaren voorbij; tot broer en zus elkaar helemaal niet meer kenden. En dat lag niet aan haar. De tweede keer dat ze op zijn verjaardag onverwacht langskwam negeerde hij haar uit diepe schaamte en/of bezatte hij zich zo dat hij zich later niets meer kon herinneren (maar bleek wel de kamer opgeruimd). En de keer dat zij, nog minderjarig, alleen de trein naar Italië had genomen was hij alleen maar kwaad. Hij geneerde zich tegenover zijn Italiaanse vrienden die haar te hulp moesten schieten en zag niet wat er werkelijk aan de hand was: een meisje dat méé wilde, ook de grote wereld in die haar broer aan het ontdekken was.
Nu, na haar dood ziet de hoofdpersoon dat wel en hij meet zijn falen breed uit. Expliciet én impliciet: als hij een lange tirade schrijft tegen de ontrouwe man van zijn zus weet hij zelf ook wel waarom hij dat doet. Die man is immers de enige die Francien nog harder heeft laten vallen dan hijzelf. Zoals hij zich welbewust is van het wrange feit dat zijn zusje niet voorkwam in zijn eerste boek. Ze overleed toen hij net de drukproeven binnen had gekregen. Alleen de opdracht was nog voor haar over.
En nu dus deze mooie, pijnlijke en toch ook weer ijdele roman – Snijders radicale zelfbeschuldiging is natuurlijk óók niet vrij van ijdelheid. Want de zus kunnen we niet meer vragen of ze zich echt door hem verraden voelde. Het maakt Bloed krijg je er nooit meer uit tot Snijders meerduidigste en interessantste werk tot nu toe. Literaire jury’s lieten zijn boeken meestal links liggen, mogelijk afgeschrikt door de evidente autobiografie. Daar moet maar eens een einde aan komen: er zijn weinig auteurs die zichzelf zo voortvarend met het fileermes te lijf gaan.
ISBN | 9789025447762 |
---|---|
Aantal pagina's | 224 |
Datum van verschijning | 20160815 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 210 mm |
Dikte | 20 mm |