De mens is de mooiste stad
Een rijk boek over een jongen met grote dromen
Sami Said Een Afrikaanse jongeman hunkert naar Amerika. Even is hij asielzoeker in Zweden, maar zijn reis gaat verder naar een eiland, waar de vertelling fenomenaal raar en duister wordt.
De mens is de mooiste stad is een roman over vluchten, over het bestaan als ‘illegaal’ in Europa, over de belachelijk treurige omstandigheden waarin een mens terecht kan komen. Een treurige roman is het echter niet. De Eritrees-Zweedse auteur Sami Said (1979) slaagt erin om zonder weg te kijken een ragfijn lijntje hoop, of misschien vooral ook fantasie, aan te brengen in een narratief dat we hier over het algemeen (en vrij terecht) inktzwart gepresenteerd krijgen.
Zijn instrument is protagonist San Francisco. Een bijzonder optimistische jongeman ergens uit ‘de Hoorn van Afrika’, die bij aanvang van de vertelling in Zweden uit huis wordt gezet. Hoewel huis een groot woord is – hij leeft tussen zijn medeverschoppelingen. ‘Wij vormden de gemeenschap van ongelukkige omstandigheden. Door de vele bijwerkingen van het pand waren we eraan gewend geraakt voor elkaar te zorgen.’
Een rugzak met wat schamele bezittingen, een longaandoening (‘er was in de buitenwereld ongetwijfeld een insectje waar mijn longen voor bedoeld waren’) en een eindeloze nieuwsgierigheid als bagage.
Uiteindelijk wil hij naar de stad San Francisco, in ‘Amreeka’, maar daar komt een mens niet zomaar terecht. En dus gidst San Francisco (de naam kreeg hij van een vriend) de lezer langs de plekken en personen die hij onderweg verzamelt. Zijn woorden buitelen over elkaar van de haast om alles te vertellen en te ontdekken: ‘Het hart van de wereld, waar is dat, waar is dat? Daar in de buitenwereld is een kracht die aan ons trekt, dat begrijp je, hè, en ik luister, ik ben bereid om op te breken en opnieuw te beginnen, maar die kracht onthult niet welke richting je moet inslaan.’
Leeg en duister
Je moet je aandacht bij Saids proza houden. Dat is het meer dan waard. San Francisco is fascinerend. Hoe houdt hij de moed erin, zelfs als hij dakloos en hongerig is? Is het wel moed, of is deze verteller ons in de maling aan het nemen? Overschreeuwt hij een hopeloosheid? En waarom lijkt hij zo’n beetje met alle winden mee te waaien?
Hij loopt achter zijn vriend Richard aan – voorheen heette die Hussein, maar nu vindt hij de islam inferieur – en maakt van diens achtervolgingswaan een spel. ‘Hij wilde me de hele tijd inlichten over de toestand der dingen,’ vertelt San Francisco, ‘dat alles leeg en duister was zoals hijzelf.’
Hij ontmoet op een niet nader genoemd Zuid-Europees eiland zijn vriend Yei, ook wel ‘schatteboutje’ omdat hij zo mooi en feminien is, en stort zich – niet voor het eerst – blijmoedig met hem in het ongeluk. Op datzelfde eiland krijgt hij onderdak van de ‘honderdjarige’ Madam, die in haar eentje een heel park onderhoudt. San Francisco helpt haar zelfs als de Zwarte Hanen, een agressief nationalistische groep, haar financiering willen bieden.
Villa
Overigens neemt de roman op dit eiland werkelijk fenomenaal rare, duistere en sprookjesachtige vormen aan – de stokoude Madam in haar vervallen villa, kersenbomen die door een schimmel gloeien in het donker, de Zwarte Hanen met maskers voor hun gezicht, de ellendige wijk waar Yei woont en die bewaakt wordt door een ‘tante’ die op aanvraag balletdanseressen en koks opduikelt.
En hoe zwarter het gemoed van zijn omgeving, hoe meer licht San Francisco lijkt te willen geven, als een beschimmelde kersenboom misschien: ‘Ik geef toe dat ik in onzichtbare wezens geloof, maar je hebt geen idee van wat ik heb meegemaakt’, bijt hij Richard toe, ‘en ik geloof in mezelf, in steden en in méér, want minder ken ik al, en ik geloof erin dat de zon morgen opgaat en ik geloof in mezelf.’
Het is een geloof dat hij hardnekkig aanhangt, het is ook een eeuwigdurende verbazing. Over geuren, die nadat hij (clandestien!) is geopereerd aan zijn longen ineens ook kleuren blijken te hebben. Over het uitschot, de armoede en de paradijsvogels met wie hij in gesprek raakt. Hij blijft maar proberen om iedereen te begrijpen, wringt zich werkelijk in bochten om wat krom is recht te redeneren – het zou naïef kunnen zijn, maar door de omvang van die bochten merk je ook: de uitvergroting is de grap.
Geradicaliseerde zoon
Een tekenende – en geweldige – passage lees je als San Francisco in een Western Union-bank zit te wachten op geld. Een samenvatting doet er geen recht aan, maar het komt erop neer dat hijzelf uit pure empathie haast verandert in de geradicaliseerde zoon van een stel dat hij er ontmoet, en bovendien een lans breekt voor een gokkende dandy die ‘alles wat hij overhoudt’ heus naar huis zou sturen, als het leven maar niet zo in de weg stond.
Het is niet dat de ellende ontkend wordt in De mens is de mooiste stad. San Francisco voelt zich op een bepaald moment zo miserabel dat hij het allerliefst in elkaar wil zakken ‘en dat iemand me dan opving’. Hij ergert zich aan ‘mensen die nooit hadden moeten lopen om aan water te komen’. Hij ziet hoe zijn vrienden de moed opgeven. Maar hij kijkt willens en wetens de andere kant op. De zee over. Daar ligt de stad waar hij zijn naam aan heeft te danken. Wie weet komt hij er nog eens terecht.
De mens is de mooiste stad is de derde roman van Sami Said, maar tot dusver de enige die in het Nederlands is vertaald. Als zijn eerste romans ook maar een fractie van de rijkdom van dit boek bevatten, mag ik hopen dat hun vertalingen er met terugwerkende kracht ook nog komen.
11-12-2020 Roos van Rijswijk
ISBN | 9789044542165 |
---|---|
Aantal pagina's | 400 |
Datum van verschijning | 20200721 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 200 mm |
Dikte | 32 mm |