Frankusstein
Jeanette Winterson Alleen een auteur als Winterson kan het monster van Frankenstein nieuw leven inblazen.
Vorig jaar was het tweehonderd jaar geleden dat Frankenstein verscheen. Auteur Mary Shelley was negentien jaar oud toen ze haar werk publiceerde; Engeland beleefde de Industriële Revolutie. De hoeveelheid bewerkingen, verfilmingen en op Frankenstein geïnspireerde verhalen en romans is inmiddels talloos, waarbij moderne varianten niet zelden verwijzen naar de huidige technologische ontwikkelingen. Het vergt een schrijver als Jeanette Winterson (1959) om uit dat meesterwerk iets voort te laten vloeien dat meer is dan een schaduw van het origineel. Laat u vooral niet tegenhouden door de geinige titel, die eerder aan een softporno-bewerking doet denken dan aan een rijke roman.
Frankusstein is deels een historische roman over Mary Shelley en opent met de periode waarin zij begint te schrijven aan Frankenstein. Het verhaal is onder Shelley-liefhebbers bekend. Het is 1818 en in een vakantiehuis aan het Meer van Genève daagt een roemrucht gezelschap elkaar uit tot het schrijven van een goed horrorverhaal. Mary, haar halfzus Claire Clairmont, de dichter Percy Shelley (de latere echtgenoot van Mary), dichter Lord Byron en diens lijfarts John Polodori worden door Winterson geheel conform een lekkere gothic novel direct in akelige weersomstandigheden neergezet – door de hele roman heen vorkt bliksem. Het is zo vochtig dat alles vervaagt ‘tot het lange grijs van een week regen’. Maar ook na deze vakantie blijft Winterson Mary volgen, tot in de ouderdom. Ze geeft haar een sublieme vertelstem van zorgvuldig gekozen woorden. Die zijn gezwollen als ze jong is (‘hier sta ik te rillen in mijn ontoereikende huid’), droger als ze ouder wordt: ‘Ik was vroeger mooi – maar dat vond ik niet belangrijk. Ik geloof dat ik slim ben.’
Imperium in seksrobots
Naast de historische verhaallijn is er een die in het heden speelt. Het begint wanneer in de Amerikaanse stad Memphis een beurs over kunstmatige intelligentie plaatsvindt. Een gezelschap, dat overeenkomsten vertoont met dat uit 1818, komt bijeen: de Britse Ry Shelley is arts, Polly D. is een journaliste uit op een scoop, Claire een bijbelvaste gastvrouw en Ron Lord is directeur van een Brits imperium in (vrouwelijke) seksrobots. Die laatste ziet in de Brexit vooral mogelijkheden: al die werkeloze Welshmen kunnen best terecht in zijn fabriek!
Alle leden van dit groepje cirkelen rondom niemand minder dan Victor Frankenstein – net als bij Mary Shelley een getormenteerd wetenschapper die zich op een bizar project heeft gestort: het tot leven wekken van een gevriesdroogd mensenbrein.
Victor koestert een bijzondere fascinatie en/of liefde voor zijn minnaar Ry, die zich noch man, noch vrouw voelt, geen borsten heeft, wel een vagina. ‘Je hebt ingegrepen in je eigen evolutie’, zegt hij tegen Ry tijdens een van de – voor de verhitte momenten wel erg – filosofische gesprekken tijdens de seks. En of Ry hem als arts geen mensenhoofden kan bezorgen voor in zijn geheime laboratorium?
Het monster
Er wordt in beide verhaallijnen op fijne wijze met clichés en vooringenomenheid geschoven. De ‘historische’ Claire lijkt dommig, maar niemand krijgt de dichters zo erg op de kast als zij, wanneer ze een machine voorspelt die poëzie kan schrijven. Ron Lord is tamelijk abject, maar, vreemd genoeg, ook oprecht. Een platte passage met een op hol geslagen seksrobot maakt Winterson zó banaal dat het goed wordt. En hoewel ik met grote vreze begon te lezen heeft ze van Ry niet ‘het monster’ gemaakt.
Toch gaat er bij dit personage iets mis. Het valt op dat hij, in tegenstelling tot evenknie Mary, los lijkt te bestaan van iedere vorm van familie of vriendschappen. Alsof het vreselijk duidelijk moet zijn dat Ry ‘Anders’ is. Dat hij vervolgens wegens zijn lichaam ook nog zeer terloops door een soort deus ex machina op de wc van een tankstation verkracht wordt is inmiddels een cliché van jewelste, sterker nog, het lijkt hier wel een verplicht nummertje (pardon) te zijn. Jammer, want verder is Ry een prettig sarcastische en intelligente vertelstem.
Frankusstein zit dan ook vooral intelligent in elkaar. Bewonderenswaardig is hoe de hoofdstukken uit het heden over Ry en het verleden over Mary elkaar afwisselen, hoe feit en fictie zich al even vlug vermengen. Winterson weet de twee tijdlijnen fantastisch met elkaar te verweven. Dat doet ze door plotwendingen waarvan het zonde zou zijn om ze in een recensie weg te geven, maar ook door diverse motieven in beide verhalen te laten overlappen. De liefde voor een ander. Vrouw-zijn, man-zijn, geen van beide zijn. De industriële en technologische revoluties. De liefde voor het leven, de drang dat leven te scheppen, of de dood te verslaan.
Dat is veel, maar Frankusstein is niet slechts een hoop ideeën tussen twee kaften. De roman is bovenal een lofzang aan het ontstaan van, aan het vertellen van een verhaal. Personages vragen zich letterlijk af of zij het vertellen, of het verhaal zijn. En Winterson laat alles in het leven van Mary Shelley, van het verlies van kinderen tot het sterven van Percy, vooruit- en terugwijzen naar haar Frankenstein. Dit, lijkt ze te zeggen, is hoe een verhaal kan ontstaan. Hoe een verhaal steeds opnieuw betekenis krijgt of vermaak biedt, een vluchtweg of schoonheid, of dat allemaal.
ISBN | 9789025455514 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20190604 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 147 mm |
Hoogte | 218 mm |
Dikte | 34 mm |