Het is zomer 1959. Kuintje Loenen, destijds 29 jaar en ongehuwd, woont samen met haar vader en haar jongere broertje Gijs in Bunschoten. Na de dood van zijn vrouw zoekt Loenen seksuele toenadering tot zijn dochter. Als ze zwanger wordt, doet hij er alles aan om dit verborgen te houden.
Schrijver David Ruleijn stuit bij het leegruimen van de flat van zijn dementerende moeder Kuintje op een brief van justitie. De brief is gericht aan zijn grootvader Willem Loenen. Ruleijn gaat op onderzoek uit en krijgt het strafdossier van zijn opa in handen. Wat hij daarin ontdekt, is bijna niet te geloven.