Ik ben er niet
Hoe je vriend een vreemde wordt
Lize Spit Deze onweglegbare roman draait om een verliefd stel. Hij raakt in een psychose, zij ziet het aan. En dan slaat de benauwenis toe.
Wat zijn we verliefd: laten we elkaars sproeten tellen, over ons hele lijf. We strepen ze af met een oogpotloodje (dan weten we bij een hertelling meteen of een van ons intussen huidkanker heeft gekregen). Wat heerlijk dat jij een erfenis kreeg, dan kunnen we gaan samenwonen (en dan kun je dure dokters betalen zodra die nodig zijn). Zo denkt Leo, de hoofdpersoon en ik-verteller in de nieuwe roman van Lize Spit (1988), getiteld Ik ben er niet. Ze klampt zich vast aan haar geliefde Simon. Leo is bang, sinds haar moeder stierf na een fietsongeluk toen ze nog een kind was. Om elke straathoek wacht, wie weet, het onheil; achter elke lantaarnpaal kan de dood staan grijnzen. Familie is min of meer afwezig, vrienden hebben zij en Simon nauwelijks – niemand komt binnen, in hun zelfgeschapen koestercocon. Met hun poes zitten ze geborgen in hun huis.
De koestering is mooi, de koestering lijkt prachtig, maar komt toch ook neer op vastklampen, verstikken. Het lijkt dus logisch dat Simon aan het begin van het boek wat meer ruimte opeist. Hij gaat een nacht uit en neemt een tattoo zonder dat eerst te overleggen, zonder op te bellen. Leo ziet hem al voor lijk in een greppel liggen. Maar thuisgekomen is hij juist levendig en blij, bijna té levendig en bizar blij – of ligt dat aan haar en haar controlebehoefte? Uit de prachtige dialoog blijkt meteen hoe het zit. Denk je.
Ik ben er niet – een paradoxale, goed passende titel die doet denken aan een kind dat zich ‘verstopt’ door de handen voor de ogen te slaan, want vertelster Leo is er juist wél, en hoe – is een geweldige, adembenemende benauwenis van een boek. Minutieus ontrafelt Leo waar en hoe het misging met haar vriend, die na de tatoeage verrassend diep afglijdt in grootheidswaan en achterdocht. Hij wordt een steeds griezeliger vreemde in de gedaante van de vroegere geliefde. Het gevaar komt dus vanbinnen, onverwacht.
Iets vreselijks
Spit, opgeleid als scenarioschrijfster, volgt eenzelfde soort vertelstramien als in haar ook al zo goede debuut Het smelt: meteen aan het begin legt ze intrigerend veel druk op het verhaal met een hoofdstukje getiteld: ‘Nog elf minuten, winkel.’ Er is klaarblijkelijk iets vreselijks aan de hand en de hoofdpersoon moet opschieten, redden wat er te redden valt. De wanhopige tocht van haar werk naar huis wordt doorsneden door terugblikken naar hoe het zo ver heeft kunnen komen. Maar: hoe ver precies? Wat is er eigenlijk aan de hand? Gaande de dikke roman kom je er stukje bij beetje achter, en zodra je erachter bent, wil je weten of het nog opgelost wordt en vrees je het ergste.
Spit structureert slim. Ze werpt als het ware aldoor een bal over je hoofd: je ziet hem gaan maar moet hem nog weten te bemachtigen. Ze is een kei in het spel van vooruit- en terugverwijzen, ook in details, zoals bij een beeldje dat heel, kapot, gelijmd en weer kapot langskomt in het boek, maar niet in die logische volgorde.
Deze roman vergt een hoop geduld, op een goede manier. Geraffineerd verspreidt Spit informatie, verhaalaanwijzingen, sleutels. De roman is onweglegbaar, zelfs op momenten dat je even de twijfel bekruipt of je een en ander echt wel zo uitvoerig moet weten.
Simon wordt steeds gekker en monomaner, wanneer hij een eigen bedrijf opricht. Het komt tot een gesloten opname, een diagnose, een behandeltraject, medicatie en wat dies meer zij. Niet eerder las ik een roman die een psychische stoornis (bipolariteit) zozeer toont, zo wrang tentoonstelt, en toch is dat niet waar het om gaat in dit boek. Het is veeleer een portret van twee jonge mensen op drift, een roman over verbinding – en over eenzaamheid, achterdocht en autonomie.
Schuldgevoel
Spit slaagt erin de benauwenis van haar hoofdpersonen over te doen slaan op haar lezers. Het schuldgevoel van Leo, die vindt dat ze tekortschiet en Simon eindeloos de hand boven het hoofd houdt, wordt invoelbaar. Soms is het ook haast om te lachen, bijvoorbeeld als hij over twee voorbijgangers beweert: ‘[H]ij droeg een T-shirt van University 69, zij had een hondenkop op haar T-shirt! Begrijp je echt niet wat ze ons daarmee proberen te vertellen?’ Leo wil hem uit alle macht blijven volgen: ‘Simon hoopte dat bepaalde dingen met andere dingen te maken hadden, dat de wereld een strak gespannen net was, waar je nooit doorheen kon vallen.’ Wil zij zelf dat niet ook het liefst?
De hevigste benauwenis die je bevangt, is de twijfel aan haar, de vertelster. Haar hoop raakt om te beginnen al aan bijgeloof, ze doet subtiel aan magisch denken, haar angst en zorgzaamheid gaan steeds meer lijken op gekte: ‘Misschien was ik hier zelf de geobsedeerde. Hoe kon ik dat weten? Wie zou het eerlijk tegen mij zeggen als het zo was?’ Haar zorg voor Simon is zeker obsessief. En waar hij steeds achterdochtiger wordt, wordt zij het ook. Ze gaat zich bijvoorbeeld afvragen of hij haar afluistert. Ze laat een ‘controlerijstkorreltje’ achter op zijn kussen, om uit te vinden of hij slaapt als zij op haar werk is. En uiteindelijk, als hij juist weer iets van een eigen leven verovert, gaat ze hem zelfs schaduwen.
Wedloop
Ook in haar enige andere relatie vertoont ze verdacht gedrag. Ze heeft één vriendin. Als die zwanger raakt, is zij ziekelijk jaloers. Niet alleen Simon, maar ook Leo lijkt te denken dat het hele leven om hen draait, dat alles wat anderen doen iets met hen te maken móét hebben.
Als de vriendin net als zij geen seks blijkt te hebben, staat er: ‘[Dat] gaf mij rust. Simon en ik liepen geen gigantische achterstanden op.’ Vriendschap als wedloop. Het maakt haar als verteller onbetrouwbaar. Ik ben er niet is een zorgvuldig geschreven boek dat om een aandachtige lezing vraagt, nee: schreeuwt, dat opeist.
Er zijn heel gruwelijke momenten in de roman, waarop verder lezen bijna niet gaat, maar wel móét, zozeer pakt Spit je bij de strot. De spanning die ze oproept contrasteert met haar stijl. Zij zoekt haar beeldspraak in het nadrukkelijk doodgewone, vriendelijke, waardoor alles nog extra eng wordt. Simon is tijdens zijn opname ‘slap en bleek als een uit de pan gespoeld sliertje spaghetti’. Het zweetplasje op zijn borst is op enig moment ‘diep genoeg voor een kleine huismuis om er pootje in te baden’. De hoofdpersonen voelen zich als ‘goudvissen in een pas ververste bokaal of aquarium – voor eventjes is alles helder, rondzwemmen wordt weer de moeite waard.’ Fijn zijn ook de Vlaamse uitdrukkingen zoals ‘een praatje slaan’ of ‘op de lappen gaan’.
Het onheilspellende slot na dit al laat je naar adem happend achter.
2020-12-18 Judith Eiselin
De Brusselse Leo is tien jaar samen met haar vriend Simon. Verbonden door een moeizame jeugd, heeft het koppel weinig anders nodig dan elkaar. Tot alles kantelt: Simon komt midden in de nacht thuis en lijkt vanaf dat moment iemand anders. Langzaam valt Leo's minutieus opgebouwde bestaan uiteen, tot het punt waarop het gevaarlijk wordt.
Ik ben er niet is een verhaal over toewijding en verraad, over twee mensen die op hun eigen manier gemankeerd zijn, maar die hun uiterste best doen opgemerkt te worden, lief te hebben en te leven.
Lize Spit (1988) debuteerde in 2016 met Het smelt. Ze werd genomineerd voor vele prijzen, waaronder de Libris Literatuur Prijs en ze won o.a. de Boekhandelsprijs en de Bronzen Uil. Ook in het buitenland oogstte Het smelt veel succes. Ik ben er niet is haar tweede roman.
ISBN | 9789493168718 |
---|---|
Datum van verschijning | 20201210 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 125 mm |
Hoogte | 201 mm |
Dikte | 47 mm |