In weerwil van de woorden
Men kan toch niet eeuwig blijven afwachten
‘Postvrees’ is de ziekte waaraan Pol Verholst lijdt, hoofdpersoon van een nieuw boekje van Dimitri Verhulst (1972). Hij durft geen brieven te openen, wil het niet, kan het niet, hoe dan ook stelt hij voor zijn aandoening voortaan aan te duiden als ‘de Ziekte van Verholst’. In weerwil van de woorden is zo dun dat ‘novelle’ ter een te groot woord voor is. Het is veeleer een verhaal in een kaftje.
De geringe omvang hoeft natuurlijk niets te zeggen over de kwaliteit, want ook een klein boek kan een groots boek zijn. Maar helaas valt dit hapje van Verhulst tegen. Zelfs binnen een luttele achtentachtig pagina’s kan een al te grote willekeur heersen. Het is alsof Verhulst alle associaties die hem invielen rond zijn thema maar meteen heeft neergepend, van leuke inval naar leuke inval, maar niets uitwerkte en nergens echt wat van maakte. Hij holt maar door. Na de nog stevige beginzin: ‘Straks komen ze me halen’ (wie, nou het busje van het gekkenhuis waarschijnlijk), meandert de vertelling allerlei kanten op.
Hoofdpersoon Pol, ‘een man die zich door zijn eigen gedragingen eigenhandig uit de wereld heeft gezet’ en bij wie gas en elektra al lang afgesloten zijn, vertelt alvast wat hij straks kwijt kan aan de ‘pissoloog’ die hij ongetwijfeld gaat krijgen. Over zijn vader die een ouderwetse postbode was en diens ‘zweetpaté’ (tenenkaas), over wat hij verwacht straks in een inrichting voor geestesgestoorden, over de tijd dat hij brieven nog liever opat dan ze te openen. Gemarineerd, verwerkt in kroketten, of als grondstof voor een bouillon. Over zijn loopbaan als tandarts voor armlastigen. Enzovoorts. Soms is het grappig, vaak is het flauw. Steeds haal je je schouders op: het zal allemaal wel.
In weerwil van de woorden heeft (te) weinig inhoud, maar de stijl is, zowel op woord- als op zinsniveau, wel vaak mooi. Verhulst kiest zijn woorden zorgvuldig. Pol had als jongen wilde krullen, waar met andermans hand doorheen werd ‘geroefeld’. Zinnen zitten vol soepel binnenrijm: ‘Ze hielden er rekening mee dat hij al enige poos dood en rottend ratten en kevers behaagt’ en woorden soms ook, zoals ‘mesjokkenhonk’ (voor gekkenhuis).
In de niksigheid van het verhaal doet dit boekje helaas denken aan Verhulsts De pruimenpluk uit 2019. Er lijkt een soort ongeïnspireerde sufheid over het werk van de eens zo bevlogen Dimitri Verhulst neergedaald, alsof er niets meer te melden valt. Vreemd genoeg wemelt het tussen de kaftjes van de aardige ideeën die wel degelijk een uitwerking hadden verdiend, die hadden kunnen uitgroeien tot iets goeds.
Pol Verholst beantwoordt wel post die gericht is aan de eerdere bewoner van zijn huis, en geeft zich uit voor haar. Hij krijgt een alter ego op een presenteerblaadje aangereikt, en verandert haast in die ander: een spreien breiend, bloementuin minnend dametje dat de ‘Hully Gully’ wel weer eens zou willen dansen en het kapitalisme hekelt. Had Verhulst die lijn maar doorgezet. Nu eindigt In weerwil van de woorden zoals het begon: Pol Verholst wacht, in de zekerheid dat ‘ze’ straks komen. Maar wie weet blijft hij eeuwig zo in afwachting zitten, als de zoveelste ongeopende brief tussen de bergen ongeopende post.
16-04-2021 Judith Eiselin
ISBN | 9789083108247 |
---|---|
Aantal pagina's | 88 |
Datum van verschijning | 20210216 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 120 mm |
Hoogte | 161 mm |
Dikte | 10 mm |