Inventaris van enkele verliezen
Judith Schalansky De verhalen van de Duitse schrijfster gaan over de kracht van verlies. Het levert onthutsend mooie literatuur op.
In ‘Kinaus selenografieën’, het laatste van de twaalf verhalen uit haar nieuwe bundel Inventaris van enkele verliezen, bereikt de vertelkunst van Judith Schalansky een hoogtepunt. Dat gebeurt als haar verteller, de 19de-eeuwse selenograaf C.A. Kinau, zijn leven na zijn zelfmoord voortzet op de maan en zegt dat ‘volledige geschiedloosheid’ daar de hoogste deugd is. Het verleden moet weliswaar gearchiveerd worden, maar mag geen invloed hebben op de gemoedsgesteldheid van de maanbewoners. Aardse zwaarmoedigheid is op de maan dan ook uit den boze.
Ineens zie je het verband met het eerste verhaal uit de bundel, ‘Tuanaki’, dat over een tijdens de jaarwisseling van 1842 en 1843 verdwenen eiland in de Stille Zuidzee gaat. Ze ontdekt het bestaan ervan op een oude wereldbol op de kaartenafdeling van de Staatsbibliotheek in Berlijn en koppelt er een verhaal aan vast van ontdekkingsreiziger James Cook, die er in 1777 voet aan wal wilde zetten, maar daar niet in slaagde omdat de branding te hevig was. Schalansky (1980) bestudeert reisverslagen en maakt er een eigen verhaal van, waarbij ze haar ongebreidelde fantasie de vrije hand geeft.
Al gauw blijkt dan dat ze in de veilige omgeving van die bibliotheek op zoek is naar de verborgen oorsprong van het bestaan. Die oorsprong is van alle ellende ontdaan: ‘Tegen beter weten in zocht ik dan ook zoals zovelen voor mij een land dat geen herinnering kende, een land waar geweld, nood en dood waren vergeten, waar ze onbekend waren.’
Tuanaki lijkt dat verloren paradijs te zijn. Een jaar voor Cook was het een matroos van een ander schip wél gelukt om het eiland te verkennen. Toen een van de bewoners hem vroeg waarom de kapitein niet aan land kwam, kreeg hij als antwoord dat die te bang was om gedood te worden. Waarop de eilandbewoner hem geruststelde en zei: ‘Wij weten niet hoe je doodt. Wij weten alleen hoe je danst.’
Ook de andere verhalen in Schalansky’s nieuwe bundel gaan over dingen en mensen die in de loop van de geschiedenis op raadselachtige manier zijn verdwenen. En of het nu gaat om een verdwenen Duitse speelfilm uit 1929 met de ‘verdwenen’ actrice Greta Garbo in de hoofdrol, een onvolledig fragment van een liedtekst van Sappho of een verbrand schilderij van Caspar David Friedrich, iedere keer weet ze er in poëtisch lange zinnen een schitterend verhaal om heen te weven.
Soms is het alsof haar vorige twee, al even mooi uitgegeven en door Goverdien Hauth-Grubben voorbeeldig vertaalde De atlas van afgelegen eilanden (2014) en de Bildungsroman De lessen van mevrouw Lohmark (2012) voorstudies voor deze verhalen zijn geweest. Want ook daarin was ze op zoek naar de oorsprong van het hoe en waarom van de wereld waarin we leven. Dat die zoektocht vooral leidt tot het besef dat alles in feite nog veel absurder en vreemder is dan je in eerste instantie zou denken, maakt haar nieuwe verhalen des te boeiender.
In ‘Villa Sacchetti’ vertelt ze over het mooie landhuis dat de schatrijke kardinaal Giulio Sacchetti halverwege de zeventiende eeuw liet bouwen in een dal in de buurt van het Vaticaan. Het is zijn ambitie om paus te worden en daarom heeft die zomerresidentie uitzicht op de koepel van de Sint-Pieter. Maar hij wordt tweemaal niet verkozen. En als de dampen van de pestepidemie van 1666 in het dal van de villa optrekken en het gebied als verloren moet worden beschouwd, vertrekt hij voorgoed naar zijn palazzo in de stad. De villa vervalt, om honderd jaar later te worden bezocht door de ruïneschilder Hubert Robert, wiens lotgevallen de lijn van het verhaal overnemen.
Robert loopt door het dal en wordt bevangen door de nog altijd ziekmakende dampen. Als hij in 1794, meer dan dertig jaar later, in Parijs op de guillotine wacht, vertelt hij in de gevangenis blijmoedig over zijn tochten door het Romeinse ruïnelandschap. Parijs was ten tijde van de revolutie van 1789 zijn tweede ruïnestad geworden. Hij schilderde tijdens die periode van vernielzucht alles wat hem voor ogen kwam, zoals de afbraak van de Bastille. Schalansky: ‘Het nieuwe, zo zegt dit schilderij, vereist de nietsontziende vernietiging van het oude.’ Het lijkt Roberts motto te zijn. Niet voor niets heeft hij als hij naar het schavot moet even blijmoedig zijn eigen graf geschilderd, net als een kleine guillotine, die zijn einde aankondigt.
Boerengehuchten
Waar Schalansky’s liefde voor het verdwenene vandaan komt, laat zich herleiden op de twee verhalen over haar jeugd in de DDR. In ‘Het kasteel van de Von Behrs’ spookt ze door ruïnes van een op 8 mei 1945 in vlammen opgegaan kasteel en probeert ze de ware toedracht van die vernietiging te achterhalen. Maar nog meer vertelt ze over haar grootmoeder, haar moeder en haar beide vaders en hoe ze zich als kind verstopte op het kerkhof dat grensde aan de tuin van het ouderlijk huis. In de DDR groeide ze op in boerengehuchten ‘die hun glansrijke verleden goed verborgen’. Je ruikt de bloemen bijna, zo goed weet ze die landelijke sfeer van toen op te roepen. Het krijgt een nog mooier vervolg in ‘Palast der Republik’, waarin de sfeer van de DDR aan de hand van een overspelige vader wordt neergezet. Met dit verhaal, dat een ontroerend intiem einde heeft, vertelt Schalansky een mini-geschiedenis van een geheel verdwenen land.
ISBN | 9789493169074 |
---|---|
Aantal pagina's | 252 |
Datum van verschijning | 20200220 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 128 mm |
Hoogte | 208 mm |
Dikte | 24 mm |