Nederhalfrond
Wim Hazeu diept in zijn recente biografie van Lucebert het verhaal op van de Duitser die voor het eerst de Guernica onder ogen kreeg. Die liep daarna op Picasso af en vroeg hem of hij degene was die dat schilderij had gemaakt. ‘Nein’, antwoordde Picasso, ‘das haben Sie gemacht!’ Passende repliek en sinds jaar en dag hét geheugensteuntje bij het aanschouwen van moderne kunst die niet onmiddellijk als heel mooi op je overkomt: niet alle kunstenaars stellen zichzelf ten doel om de wereld te decoreren, ze willen in hun werk juist een wereld spiegelen die in hun ogen verre van fraai is. Niet Picasso maakt schilderijen, wij doen dat met z’n allen voor hem, bijvoorbeeld door vanuit de veilige hoogte bommen op Spaanse burgers te gooien. Picasso notuleert.
Deze gedachte is nooit heel ver weg bij het lezen van Nederhalfrond, een boek dat krankzinnig is en ook niets anders dan krankzinnig had kunnen zijn omdat we volgens de schrijver ervan – zulks mag na 400 pagina’s geknetter, geknal en andere staaltjes pyrotechniek wel verondersteld worden – nu eenmaal in krankzinnige tijden leven. Waar negen van de tien schrijvers ervoor zouden kiezen om een krankzinnige tijd te tonen via een techniek van een Lot (man/vrouw gaat gebukt onder), daar zet hier een schrijver de krankzinnigheid juist extra aan. J.Z.Herrenberg (1961), zou je kunnen zeggen, toont ons de tijd, toont ons Nederland in onze tijd, door hem bewust verzwaarder, versterkter, schreeuweriger te serveren. Het is alsof hij geconstateerd heeft welke grote culturele ontwikkelingen gaande zijn en daar een flinke schep bovenop heeft gedaan.
Engelengeduld
Dit constateren is al redelijk lang geleden gedaan. Herrenberg begon al in 1996, dat is dus inmiddels 22 jaar geleden, aan het schrijven van Nederhalfrond. Het is het eerste deel van een tweeluik dat de titel Door het oog van de cycloon draagt en waarvan het tweede deel over enkele jaren gepubliceerd zal worden. Extra opmerkelijk is dat Herrenberg met Nederhalfrond debutéért. We hebben hier dus niet te maken met een schrijver wiens talent ooit al bevestigd is, maar met iemand die from scratch met engelengeduld aan een literair werk heeft zitten slijpen.
En literair is het, in die zin dat Herrenberg de expressieve mogelijkheden van het Nederlands ten volle benut. Daar is de tekst gecursiveerd, daar vet gemaakt en het heeft over de hele linie een bijna stripalbumachtige dichtheid van uitroeptekens, van accents aigus en graves, van wrange tegelwijsheden, van smack talk, van rijmpjes en van, soms ronduit flauwe, neologismen of een germanisme als Vereilandung. Maar hoewel men in Nederhalfrond brult, bakkeleit en bast dat het een aard heeft, worden de personages juist klein gehouden, nergens in de tekst ontstaat een mogelijkheid om je echt te binden aan een van de tientallen geïntroduceerde namen. Het ontbreken van een stamboom of een andere instructieve lijst met personages is een extra aanwijzing dat hier helemaal niet ingezet wordt op karakterontwikkeling, emotionaliteit of psychologie.
Maar waarop dan wel?
Meer dan eens moest ik denken aan de scène in de film 24 Hour Party People, waarin iemand muziekproducer Martin Hannett opspoort in een soort industrieel duinlandschap. Of Hannett, die daar rondstruint met een opname-apparaat en een koptelefoon, zin heeft om een plaat op te nemen met de popband Joy Division. Ja, dat wil Hannett onder bepaalde voorwaarden wel, maar hij moet eerst nog even wat meer ‘stilte’ opnemen. Straks wil hij wel weer met mensen werken, maar nu heeft hij even iets belangrijkers te doen.
Zo zou je ook naar Nederhalfrond kunnen kijken: als een oord waarin het weliswaar wemelt van de mensen, maar waarin ze ook niet méér zijn dan een soort wandelende geluidsbronnen voor klankentapper Herrenberg. Hij lijkt meer interesse op te kunnen brengen voor wat de mensentaal over de tijd zegt dan hoe die tijd door de mens wordt ervaren.
Het resulteert in een tekst die niet alleen erg muzikaal is, maar die misschien ook wel een ‘eerlijker’ beeld geeft van het actuele menselijke leven dan een traditionelere roman. Deze roman werpt impliciet de vraag op hoe nauwgezet we personen nog moeten portretteren als ze zo snel leven als ze nu doen. Wie op een kantoor werkt, doet dat veelal op een flexplek, om maar wat te noemen. Weet je dan wel hoe de persoon heet die tegenover je zit? En wie indruk wil maken op een man of vrouw, doet dat met een digitaal profiel, niet met een gesprek. Waarom zouden we in een roman dan nog doen alsof het er allemaal zo fijntjes aan toe gaat tussen de mensen?
Ik geloof dat het dan ook geen toeval is dat het een scholengemeenschap is – toch hét instituut voor het vormen van mensen – die in Nederhalfrond centraal staat. Veel Bildung of uitgeschreven lessen krijgen we echter niet te verstouwen, heel de handeling bestaat uit de aanloop naar en viering van de zogenoemde Lennteparty, een op zeker moment als de ‘feestelijke opmaat tot ons welverdiende voorjaarsreces’ betiteld schoolfeest. Die Lennteparty verwijst dan weer naar de naam van de onderwijsinstelling, namelijk het John Lennon Marktcollege. Met een beetje verbeelding ontwaren we hierin een van de ideologische angels van de roman, namelijk dat de via de populaire kunsten ingezette revolutie van John Lennon en zijn generatiegenoten stilaan is getransformeerd in een holle, lawaaierige carnavalsoptocht. De, nogal geforceerd overkomende, pogingen om van de Lennteparty een onvergetelijk knalfeest te maken (‘Let’s fucking party!’) is misschien wel de voornaamste bron van energie in de roman. Het zal, het moet, het gaat fantastisch worden. Maar onder al die ogenschijnlijke levens- en ondernemingslust rot het, zoals wel blijkt uit sommige, soms snoeiharde zinnen. ‘Thuis welfden haar borsten zich voor niemand meer. Grafheuvels. Hun bed was een vrieskist. Piepen en kraken deed het gelukkig nog wel: het piepte en kraakte gezellig wanneer zij er, eeuwig later dan haar eega, in kwam.’
Een tweede verhaalijn handelt over het leven van John Otto Derlage, een schrijver die de staat met een kafkaëske greep het wenselijke hok probeert binnen te drukken. Ook hier voert de hang naar efficiëntie en ‘participatie’ (welterusten, meneer de minister-president) de boventoon, men houdt Derlage voor een nietsnut die zijn verantwoordelijkheid dient te nemen.
Maar u hoeft Nederhalfrond niet te lezen voor het plot. Lees het om een unieke collectie van stemmen, als de weerslag van een ongevraagd, omvangrijk antropologisch onderzoek, uitgevoerd door een intuïtief schrijver die lang zweeg, aldoor notuleerde en zich nu meer dan terecht roert.
Personages uit alle hoeken van de samenleving zijn via verschillende verhaallijnen met elkaar verbonden. Er zijn twee hoofdlijnen. De eerste is het verhaal van de jaarlijkse Lennteparty op het John Lennon Marktcollege in de stad Hoefbeek. Via vele figuren gaan we de onthutsende werkelijkheid van de school en die van het Nederland daarbuiten steeds beter begrijpen. De tweede verhaallijn behandelt leven en dood van John Derlage, de messiaanse figuur die Hoefbeek heeft geschapen. In Nederhalfrond zien we hoe deze twee verhaallijnen elkaar gaan doordringen en beïnvloeden en zich naar één dwingend hoogtepunt bewegen. Uiteindelijk komen ze samen in een catastrofale climax.
ISBN | 9789028427495 |
---|---|
Aantal pagina's | 400 |
Datum van verschijning | 20180828 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 151 mm |
Hoogte | 231 mm |
Dikte | 34 mm |