Zwarte schuur
Oek de Jong In de nieuwe roman van Oek de Jong lijkt een succesvolle kunstenaar weg te komen met een dodelijk voorval uit het verleden. Eens een foute man, altijd een foute man?
Wat schrijft iemand na zijn magnum opus? Oek de Jong heeft zich al onsterfelijk gemaakt met Hokwerda’s kind (2002) en Pier en oceaan (2012), romans die je als zijn belangrijkste werken kunt zien – om over Opwaaiende zomerjurken (1979) nog maar te zwijgen. Pier en oceaan is zijn grote Zeeuwse roman: een omvattend portret van naoorlogs Nederland. Maar Hokwerda’s kind was een van de meest intense en tragische liefdesromans uit de naoorlogse Nederlandse literatuur.
Het verschil tussen de twee is misschien het verschil tussen binnenwereld en buitenwereld. Het geduw en getrek tussen Lin Hokwerda en haar geliefden leek zich in een soort vacuüm af te spelen, onaangetast door straatrumoer – de roman sorteert zo voor om een tijdloze klassieker te worden. Pier en oceaan toonde juist hoe de jonge Abel Noorda gedetermineerd werd door zijn jeugd, zijn tijd, zijn specifieke omstandigheden, namelijk de jaren vijftig in Zeeland. Noem het een tijdgebonden klassieker.
Hoe verhoudt de nieuwe roman zich daartoe? Het volstaat niet om te constateren dat Oek de Jong (1952) in Zwarte schuur opnieuw over liefde en Zeeland schrijft, want het is meer dan een herhaling van zetten. De roman wekt misschien niet dezelfde koortsachtige intimiteit op als Hokwerda’s kind, heeft niet de ver reikende ambities van Pier en oceaan – hier is een schrijver aan het werk die zich niet meer hoeft te bewijzen, die je soeverein en moeiteloos weet te interesseren voor zijn verhaal. Maar er wordt nochtans niet op lauweren gerust: Oek de Jong zoekt, op een manier die nieuw is in zijn oeuvre, naar een antwoord op de vraag wat een mens bepaalt. De wereld of de wil, natuur of cultuur? Worden we gestuurd door wat in ons verankerd ligt of door de omstandigheden, en wat valt er nog zelf te bepalen?
Mannelijk machtsmisbruik
Die kwestie krijgt, zo voelt dat aanvankelijk, een heel hedendaagse invulling. Allereerst plaatst De Jong zijn verhaal nadrukkelijk in het nu. Bij de gebeurtenis waarmee de roman begint, de vernissage van de overzichtstentoonstelling van de schilderijen van hoofdpersoon Maris Coppoolse speecht de directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Ze draagt ‘een ruimvallend en lang zwart jak’, we zien ‘haar bleke gezicht met de rood gestifte lippen’, haar ‘kortgeknipte zwarte haar’. Zo’n Beatrix Ruf-achtig personage – we zijn ontegenzeggelijk in het Amsterdam van onze jaren tien.
Ondertussen bevindt Stan, Maris’ stiefdochter, zich als oorlogsfotograaf in voormalig IS-gebied. En wanneer Maris hoort dat er vlak na de opening iets over hem onthuld zal worden op de cover van een weekblad, bespeur je nog een andere dreiging van deze tijd: dat machtige mannen niet meer wegkomen met wat lang geduld werd. Op de vernissage wentelde Maris Coppoolse zich nog onbekommerd in de aandacht, aanhalig met zijn frisse jonge assistente: ‘Hij begon er alvast mee om her en der vrouwen tegen zich aan te trekken.’ Het is een reactie op de deplorabele staat van zijn inmiddels seksloze huwelijk. Alles schreeuwt dan – in mijn hoofd tenminste – macho, mannelijk machtsmisbruik en #MeToo.
De schandvlek was weggepoetst, tot nu.
Er is inderdaad iets voorgevallen, viereneenhalf decennia eerder, toen Maris veertien was. In een paar penseelstreken: een ‘geschiedenis waarover hij nooit had gesproken: een meisje, dood aangetroffen in een boerenschuur, nadat ze daar op een zondagmiddag met hem naartoe was gegaan’, schetst De Jong, dan nog verhullend. Niet precies #MeToo dus, maar in dat verlengde ligt zo’n zaak wel gauw: een man pleegt geweld tegen vrouwen, heeft dat verzwegen, kwam ermee weg, verwierf aanzien, maar nu wordt het beest ontmaskerd. De schandvlek was weggepoetst, tot nu.
Okselhaar en borsten
‘Waarom moet dit verhaal verteld worden? Wat heeft dit met mijn werk te maken?’, vraagt Maris eerst nog argeloos, maar we weten wel beter, in tijden van deplatforming en boycots van ‘foute’ kunst van Michael Jackson en Woody Allen. Coppoolse’s schilderij van een gekneveld meisje? Autobiografisch, afkeurenswaardig! En het doek dat Black Barn heet? Wat dacht je zelf, meneertje. Eéns een man die vrouwen doodt, altijd een man die vrouwen doodt. De schrijver Oek de Jong weet wel raad met een verhaal over verborgen verlangens.
Determineert de schuur alsnog Maris’ levensloop? Als hij na de onthulling door zijn Stedelijk-expositie loopt, merkt hij dat er ramptoerisme op gang is gekomen. En zijn stiefkinderen kiezen er eerst voor het te negeren en praten het dan uit. Zijn vrouw Fran verlaat hem niet, al leek daar maar het geringste voor nodig te zijn.
Gaat het leven dan toch door? Zwarte schuur is niet zozeer een boek over de onveranderlijkheid van een foute man – De Jongs reputatie als determinist zet je op het verkeerde been. Als het eerste stof is neergedaald, schakelt de roman terug naar het Zeeland van Maris’ jeugd, waar een verlegen knul omringd wordt door meisjes en vrouwen die hem het hoofd op hol brengen. Meisjes in badpakken, tantes met borsten, een zigeunerin met okselhaar, een naakt op een schilderij, een zus die staat te tongen in de tuin, een zus gehuld in een badhanddoek, een zus met ‘zwarte haartjes die van onder haar badpak krulden bij haar dijen’. In die schematische omgeving staan vrouwen voor verleiding, mannen voor geweld. Zo ontstaat een jongen die een meisje dood achterlaat in een schuur, zou je zeggen.
Fatale daad
Onbeschroomd – eerder koeltjes dan de spanning merkbaar opvoerend – schrijft Oek de Jong toe naar dat cruciale moment. We zien hoe hij samen met Matty, het meisje, op de schommel staat, we voelen dat daar iets sluimert, meer dan Maris wil: ‘Er waren allerlei verplichtingen ontstaan. Op termijn zou hij haar moeten zoenen’ – die stijve formulering is ongemak. En dan zijn we op de hooizolder en blijft er weinig meer over van het schema: Maris kun je moeilijk een agressor noemen, zijn fatale daad was echt eerder onfortuinlijke onbezonnenheid. ‘Is dat alles’, zegt zijn vader, na Maris’ feitenrelaas.
Of moeten we dat relaas wantrouwen? Het vertelperspectief (we kijken en denken met Maris mee, van een afstandje, Maris is ‘hij’, en soms schakelt De Jong even naar een ander personage, flirtend met een vertrouwenwekkende, alwetende verteller) wekt die twijfel op: is dit Maris’ versie, en dus vergoelijkend gekleurd? Die vraag zorgt voor spanning, een beladen verhouding tussen lezer en personage – en tegelijk voelt het nergens alsof De Jong gewiekste technieken uit de kast trekt. De zinnen staan er doodgemoedereerd, naturel, alsof het slechts een registratie van het leven betreft.
Dat is een van de grote kwaliteiten van Zwarte schuur: de levendigheid. Geregeld overtreedt De Jong schrijfwetten door gevoelens expliciet te benoemen, in grote woorden, overduidelijk, maar levendig blijft het. Een voorbeeld, uit het begin: ‘Maris liet [Fran] achter in een geur van gerookte zalm – met haar verongelijktheid, haar wrok, op het eiland waar ze zich had teruggetrokken sinds ze geen seks meer hadden.’ Daar staat veel, maar toch: die geur van vis, zálm, beklijft. Je ziet Fran, het eenzame (kook)eiland. Er blijft dankzij die levendigheid een raadsel intact: dat echte mensen zich nooit helemaal laten vatten. Dat was in Hokwerda’s kind zo – de geliefden wisten dat ze niet goed voor elkaar waren, maar toch bleef er aantrekking en verlangen – en dat is in Zwarte schuur weer zo.
Macho-imago
Je vergeet daardoor soms bijna op te letten wat er eigenlijk gebeurt. Na de schuurscène schakelt de roman naar Maris’ volwassen leven, waarin hij zich vestigt als vermaard kunstschilder in Amsterdam, maar geplaagd wordt door overspannenheid en blokkades (je kunt er allerlei autobiografisch materiaal in lezen). Zwarte schuur wordt vanaf dan, in het derde deel, vooral een reeks liefdesgeschiedenissen. In verschillende kleurstellingen, verschillende sferen: als een overzichtstentoonstelling van het liefdesleven van de kunstenaar. Het is een van de soepele, soevereine manieren waarop De Jong structuur, vorm en inhoud met elkaar laat samenvallen.
De liefdes vertellen nou niet per se het verhaal van een o zo foute man. Zijn macho-imago is eerder een pose, hij duldt maar weinig vrouwen dichtbij. Eerst is er Sigi, die hem verlaat, angstig als hij zijn verleden heeft opgebiecht, maar zonder dat hij haar een haar heeft gekrenkt. Daarna komt Ilse, een junk over wie hij zich ontfermt en die hij ook weer kwijtraakt, maar niet door zijn geweld. Dan volgt Fran, met wie hij trouwt, maar met wie de liefde ook uitdooft.
Om nou te zeggen: een onverbeterlijke mishandelaar? Neu. Maar zoals de betekenisvolle schilderijen van het geknevelde meisje en Black Barn er zonder vooropgezet plan toch kwamen, zo duiken ongevraagd beelden op van een val, afgronden, kliffen, touwen, bloedende schedels, of gedachten: ‘Met het houtblok in zijn hand’, denkt hij op zomaar een moment, ‘kon hij zo haar schedel inslaan, en na een of twee slagen zou hij haar vernielde schedel zien, het bebloede haar. Hij schrok en gooide het stuk hout in het vuur.’ De gebeurtenis in de schuur is niet weg te denken.
Alledaagse mystiek
Wat een mens bepaalt: dat zijn aanleg, jeugd, cultuur, eisen van de buitenwereld, bijvoorbeeld die rond mannelijkheid. Maar naast dat verstikkende (en heel hedendaagse) determinisme plaatst De Jong nog een factor, iets wat we uit zijn oeuvre als een soort alledaagse mystiek kennen. Bepalend zijn ook momenten, waarop de dingen zich onafwendbaar in één richting lijken te voltrekken, een reeks handelingen die ineens onontkoombaar lijkt, een eigen dynamiek krijgt – die momenten bepalen ons ook. Die maken dat een houtblok een wapen wordt, een provocatie een fatale duw veroorzaakt. Maar ook dat er onbewust een geweldig schilderij ontstaat. Dat een huwelijk seksloos geworden blijkt. Dat daar weer beweging in komt.
Dat gebeurt, in het indrukwekkende vierde deel, als Fran en Maris op vakantie zijn – een laatste vakantie, denk je. Maar ook hier omzeilt de roman verwachtingen: de eerst zo beklemmend-bittere verhouding tussen de twee gaat kantelen. Maar hóé dat gebeurt? Dat is zo’n moment, waar de handelingen logisch op elkaar volgen, en er ongemerkt toch iets verschuift.
Precies daarover gaat Zwarte schuur, door in zekere zin zo’n moment te wórden. De roman laat de tijd verglijden om je op een goed moment te laten omkijken en denken: wat is er nou net gebeurd? De roman voltrekt zich, en Oek de Jong voert je al die tijd met vaste hand, en zonder zichtbare moeite, mee.
ISBN | 9789025457679 |
---|---|
Aantal pagina's | 496 |
Datum van verschijning | 20190820 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 142 mm |
Hoogte | 211 mm |
Dikte | 42 mm |