In de zomer van 1940 tekende de opa van Nynke Kuipers voor het lidmaatschap van de NSB. Haar oma werd na de bevrijding uit haar huis gezet en was te labiel om goed voor haar jonge kinderen te zorgen. Het gezin verwilderde. Kuipers' moeder nam als oudste dochter de taken over en probeerde zich staande te houden in een vijandige wereld. Ze bleef altijd ‘kind van een NSB-er’ en het was verwarrend dat haar vader, met wie ze een goede band had, ook 'fout' was. Er wordt met geen woord over deze duistere kant van de oorlog gesproken, totdat Kuipers' moeder last krijgt van nachtmerries en paniekaanvallen.
Als Nynke Kuipers jaren later met haar zoontjes in Friesland gaat kamperen, liggen de familieverhalen als scherven verspreid over het landschap. Ook háár kinderen zullen zich moeten verhouden tot een foute overgrootvader. De gevolgen van opa's keuze galmen nog generaties lang na.