Swansdale
Waarom vult Thomése alles voor de lezer in?
P.F. Thomése Het eerste hoofdstuk van de roman Swansdale, die gaat over twee half-wezen die elkaar denken te vinden, is heel goed. Verderop stort de soufflé ineen. Wat is hier aan de hand?
Er ontbreekt iets in het leven van Elsa, en ze merkt dat pas als het er ineens wél is. Als hij er ineens is. Hij stapt de balletstudio binnen, knap en onverschillig, ‘in niets lijkt hij op de andere jongens uit Swansdale en omgeving’. Woestmakend is het dat hij de bakvisballerina’s negeert, ‘dat hij evenmin ziet hoe in elk van hen het kooltje van de opwinding gloeit, dat het bloed naar de wangen jaagt en de ogen laat schitteren. In elk van hen schreeuwt het bijzondere als een wild diertje om naar buiten te worden gelaten.’ In elk van hen, maar vooral in Elsa – door haar ogen zien we hem.
Als hij gaat voordansen is het ‘alsof ze hun adem echt niet langer kunnen inhouden en wel uiteen moeten spatten in een slappe lach’. Als zijn begeleidingsmuziek klinkt, heel erg onklassiek, komen daar ‘steeds meer gitaren tevoorschijn uit het gitarenbos’ en wordt zijn dansen dierlijk, ‘het dier in hem knalt zowat door zijn huid heen naar buiten’, en de meisjes zijn zowel verbluft als ‘van hun balletschoentjes tot hun haarbandjes klaar om hem allersierlijkst te verscheuren’.
Oh, deze zinnen! Op de eerste bladzijden van de nieuwe roman Swansdale van P.F. Thomése (1958) ontlokken de zinnen je de zin om een campertiaans ‘jaah’ te verzuchten, zo verbeeldingsvol zijn ze en toch concreet, zo voelbaar, zintuiglijk, en sierlijk geformuleerd, boven de alledaagsheid uittillend. De opwinding, maar ook de bloeddorst, de dreigende verscheuring die zo nabij komt. Elsa knettert, thuis is alles die avond nog bleker dan voorheen, het is een ‘potsierlijke prelude in dit prutterige ploeterleven’, breek haar de bek niet open over ‘medelijden met haar meelijwekkende verwekker’, haar zieke, hulpbehoevende vader (de rijmend overlappende woorden zijn benauwend), of over haar agressieve broer (nu opgesloten in een inrichting, na een incident: ‘Zijn natte adem sloeg neer in haar gezicht’), de huishoudster annex stiefmoeder Mrs Hansen (‘Zelfs haar autootje is irritant’). Dat vuur, die taalgemaakte levenslust, die het gemis vult, die het grote ontbreken gaat opheffen…
Doorzichtige personages
Het is misschien wat veel eer, zoveel citaten uit één hoofdstuk – maar het is nodig, omdat het contrast zo groot is. Achteraf bezien is dat eerste hoofdstuk nog het merkwaardigste aan Swansdale, of het opmerkelijkste. Omdat daar zo verbluffend goed gaat wat ontbreekt in wat daarop volgt: een roman die op een bevreemdende manier mislukt lijkt.
Want de soufflé stort ineen. Er ontbreekt iets. Het verhaal draait voornamelijk om de toenadering tussen Elsa en de jongen, Percy, die iets in elkaar herkennen: ze zijn halve wezen, beklemd door hun omgeving, heimelijk hopend op ontsnapping. Als die herkenning eenmaal heeft plaatsgevonden (dat gaat moeiteloos, twee wandelingen door het Engelse heuvelland en patsboem), is het gedaan met de vurige suggestie. Althans: vurig lijkt het wel te blijven, suggestief allerminst. Thomése spelt de gevoelde emoties volledig uit. ‘Ze zou het liefst naar zijn huis rennen, vliegen, aan hem vertellen wat er in haar leven allemaal gaande is. Zoals ze hem ook over haar moeder heeft verteld. En hoe hij haar begreep! Hij begreep haar beter dan zij zichzelf.’
Dat doet hij niet eenmaal, maar de hele tijd. De personages worden volledig doorzichtig, en Thomése tekent bovendien alleen maar schematische flat characters. Mrs Hansen portretteert hij als schijnheilig en hysterisch, Elsa’s vader is volstrekt onsympathiek, waardoor je geen moment rouwig kunt zijn (evenmin als Elsa) wanneer hij in coma raakt en zijn leven eindigt. ‘Ze voelt een reddeloos gemis’, staat er, maar je gelooft daar als lezer niets van. ‘In haar gaapt een gemis als een gat zo groot, niet naar hemzelf, maar naar degene die hij nooit is geweest’ – dat is geen gevoel, maar een melodramatische, machteloze, veel te afstandelijke analyse van een gevoel. Het is alsof je telkens de psychologisch-analytische samenvatting leest, de secundaire literatuur, de interpretatie, in plaats van het verhaal zelf. En dat staat ook nog steeds verwoord in schrille clichés (‘wat vervloekt ze haar weerzin, die toch grotendeels aanstellerij moet zijn geweest, want wat heeft ze ervoor over, alles heeft ze ervoor over om bij hem te zijn, met hem te zijn, haar leven, haar toekomst met hem te delen’). Die hapklaarheid is fnuikend voor je interesse.
Dragers van symboliek
Swansdale plaatst je voor een raadsel: wat is hier aan de hand? Waarom schrijft een doorgaans zo fijnzinnig auteur als Thomése zo expliciet, alles invullend, niets aan de lezer overlatend? Is dit literaire onhandigheid (zoals je vermoedt over de plaatsnaam Blackwell die gaandeweg in Blackwater verandert), of is het de bedoeling? Een deel van de verklaring moet zijn dat ‘afstand’ en ‘ontbreken’ doelbewust gethematiseerd worden: Elsa en Percy merken algauw dat volledige toewijding aan elkaar geen succes biedt. Doorzichtigheid maakt saai, er moet íets raadselachtigs blijven om je interesse niet te verliezen – wat de lezer voelt dankzij deze verteltrant, is ook het besef van de personages. Het is ‘alsof er steeds afstand tussen hen moet bestaan’, en ‘juist omdat ze hier niet is, is ze hier des te heviger […] In het gemis ervaart hij haar intenser dan in het echt.’ Zoals Thomése scherp duidt: ‘Verlangen heeft afstand nodig, anders wordt het geplet tussen de kaften van een bekend verhaal en in dodelijke voorspelbaarheid van zijn horizonten beroofd.’
Dat is wellicht waar, maar verlangen heeft ook nabijheid nodig, anders wordt het een wel erg cerebrale aangelegenheid. En nabij voelen de personages geen moment. Ze blijven sjablonen, dragers van symboliek, alsof het figuren uit mythes of sprookjes betreft. Wat niet toevallig is, want een sprookje ís het ook. De namen verwijzen naar Wagners opera Lohengrin, het verhaal in heel grote lijnen ook (er komt een stervende vader in voor, een reddende ridder, een vermoorde broer), Thomése gebruikt zwanensymboliek die verwijst naar Wagners stuk, en naar de Parcival-mythe waarop de opera gebaseerd is.
Twee zwanen
Is dat de sleutel tot Swansdale? Tja, je wordt daar misschien deels wijs uit, maar niet genoeg om de hoog-romantische kitschgehalte te kunnen accepteren. Een roman die over het ontbreken van gevoel wil vertellen door alle gevoel te laten ontbreken, was misschien gedoemd te mislukken, of kon hoogstens werken op een onmenselijk metaniveau. Maar dan ontbreekt er iets cruciaals.
Op z’n minst is Thomése er knap in geslaagd om symboliek te vinden waarin precies het manco van de roman weerklinkt, zoals deze metafoor voor de gedesillusioneerde Elsa en Percy: ‘Twee zwanen op een donker water, in een wirwar van lijnen ineen gekringeld tot één figuur. Als je naar de uiteindelijke figuur keek, herkende je die twee zwanen er niet meer in terug [...]. Symbolen zag je, of vermoedde je, verwijzingen, maar niet iets wat er concreet was. Zo was wat ze samen hadden ook veranderd van iets wat ze meteen herkenden in iets waar ze geen wijs meer uit konden.’
30-09-2022 Thomas de Veen
ISBN | 9789044651614 |
---|---|
Aantal pagina's | 384 |
Datum van verschijning | 20220929 |
NRC Recensie | 2 |
Breedte | 147 mm |
Hoogte | 219 mm |
Dikte | 41 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres