Waarom ik niet meer met witte mensen over racisme praat
Racisme Niet langer wordt racisme gedefinieerd als het koesteren van vooroordelen, maar als een systeem van onderdrukking. Die verschuiving leidt tot verwarring en onbegrip in het alledaagse debat.
Valt er nog met witte mensen te praten over racisme? Ik doe het niet meer, schreef de Britse journalist Reni Eddo-Lodge vijf jaar geleden militant in een blogspot die een internationale sensatie werd. Ja, want je ziet hun ogen glazig of juist groot worden als je erover begint, ze trekken met hun mond terwijl ze zich om het hardst verdedigen of je overstemmen. Heeft geen zin, dus. Ze werkte haar post uit tot een boek, dat een bestseller werd en nu eindelijk (twee jaar later) in vertaling is verschenen.
Alleen nog maar met andere zwarte mensen praten over racisme?
In die hang naar psychologische segregatie zullen sommige oudere witte Nederlanders misschien een vage echo horen van de oproep tot ‘soevereiniteit in eigen kring’, een stap naar emancipatie. Critici zullen het zien als sektarisme of zelfs als superioriteitswaan.
Natuurlijk is de provocatie deels retorisch. Want sindsdien doet Eddo-Lodge weinig ánders dan met witte mensen praten over racisme, al schijnt hier en daar een interview niet helemaal naar haar zin te verlopen. Haar boek is in elk geval een poging ‘het gesprek voort te zetten’, schrijft ze. Ook met witte mensen.
Die poging is geslaagd. Want Eddo-Lodge mag dan boos of bij vlagen woedend zijn – en wat is daar op tegen, in een pamflet? – ze stelt telkens de feiten en raciale geschiedenis van Groot-Brittannië centraal. Ja, ook bij haar ligt ‘witte bevoorrechting’, die ‘gevoelloze en verpletterende zelfgenoegzaamheid’, als een ‘machtsdeken’ over het land. Dat is harde taal. Maar ze verliest zich niet in de triomfantelijke quasi-metafysica over ‘witheid’ die het antiracisme-discours al snel beheerst.
Open rekeningen
In plaats daarvan is haar boek een persoonlijke, maar ook onderbouwde aanklacht tegen het racisme in de Britse samenleving, met case studies over de achtergestelde positie van migranten. Onderweg vereffent ze een paar rekeningen, onder meer met witte feministen met wie ze het intersectioneel aan de stok kreeg.
Haar aanklacht past in een recente benadering van racisme, niet langer gedefinieerd als het koesteren van vooroordelen of een hekel hebben aan ‘buitenlanders’, maar als een systeem van onderdrukking – een optelsom van vooroordelen en macht. Het gaat dan niet langer vooral om expliciete bedoelingen of overtuigingen, maar om systemisch gedrag en de institutionele effecten daarvan.
Die nieuwe opvatting, ook gangbaar in sociale wetenschappen, kan tot onbegrip en verwarring leiden in het alledaagse spraakgebruik, waarin racisme nog altijd wordt geïdentificeerd met individuele afkeer van buitenlanders of met de negentiende-eeuwse, biologische rassenleer. Vandaar dat Donald Trump zichzelf, ondanks bewijzen van het tegendeel, ‘de minst racistische persoon ter wereld’ kan vinden. Hij doet immers niet aan schedelmeten. En vandaar dat Nederlanders verongelijkt kunnen volhouden dat ze niets racistisch ‘bedoelen’ met het stereotiep Zwarte Piet.
Bij Eddo-Lodge is racisme ‘de overlevingsstrategie van systeemmacht’. Het kan dus ook – of juist – bestaan in samenlevingen waar niemand meer gelooft in de aloude, archaïsche opvattingen over mensenrassen of waar geformaliseerde discriminatie ontbreekt. Witte bevoorrechting is óók het comfortabele idee dat racisme niet meer bestaat, nu (bijna) niemand zichzelf graag een racist noemt.
White trash
De valkuil van die benadering is dat racisme toch weer een allereerst subjectieve categorie wordt. Want terwijl de ‘bedoelingen’ van de zender er minder toe doen, legt de perceptie van de ontvanger des te meer gewicht in de schaal. Dan luidt de tegenwerping al gauw dat racisme een containerbegrip wordt voor alles wat als krenkend of ongelijk wordt ervaren.
De Amerikaanse historicus en activist Ibram X. Kendi, auteur van een bekroond boek over de geschiedenis van racistische ideeën in de VS, probeert daaraan te ontsnappen door zich te concentreren op de objectieve effecten van beleid. In zijn nieuwe boek How To Be An Antiracist wil hij racisme niet in de eerste plaats normatief gebruiken, als moreel oordeel, maar als een descriptief begrip om maatschappelijke ongelijkheid mee te analyseren – en ook zichzelf. De kracht van zijn boek is dat Kendi openhartig beschrijft hoe hij ook zelf worstelde met zijn vooroordelen en met zijn afkeer van witte mensen. Tot hij racisme leerde herkennen als een institutioneel verschijnsel, een functie van macht die niet gebonden is aan biologie of kleur. Hij signaleert ‘klasseracisme’ bij zwarte en witte Amerikanen onderling (zoals stigmatisering van white trash door elites).
Mede door die autobiografische eerlijkheid en oecumenische boodschap is How To Be An Antiracist in Amerika onthaald als een visionair boek, een gids uit het doolhof.
Dat is te veel eer. Want de descriptieve benadering van racisme als een ‘systeemverschijnsel’ legt het in dit als handleiding bedoelde boek onvermijdelijk af tegen zijn activisme. Elk beleid dat ongelijkheid in stand houdt, legitimeert of vergroot is bij Kendi per definitie ‘racistisch’, antiracistisch beleid daarentegen verkleint zulke ongelijkheid. ‘Niet-racistisch’ beleid bestaat niet: het is het één of het ander. Ook hier doen intenties er dus niet toe, het gaat om de effecten.
Fout totdat je goed bent
Dat binaire denken beheerst ook Kendi’s definitie van wie een racist is. Dat is iedereen die ‘racistisch beleid steunt, actief of door passief te blijven, of die racistische ideeën uitdrukt’; ook dus wie niets doet. Ook hier is geen ‘neutraal’ midden: je bent fout totdat je goed bent.
Het is een manicheïsme dat maar al te begrijpelijk is in de rauwe, door moorddadig geweld getekende context van de Amerikaanse raciale verhoudingen, maar daarbuiten nog niet overtuigt als analytisch kader. Welke historicus van de Bezetting zou het zinvol vinden om iedereen die niet in het verzet ging, fout te noemen? In dat type historische analyse is juist ruimte ontstaan voor grijstinten. Kendi’s bevlogenheid lijkt meer op die van religiecritici: de enige goede gelovige is een afvallige.
Het boek van Eddo-Lodge is ook op dit punt sterker, omdat ze Kendi’s definitiedwang mijdt ten gunste van concrete kritiek, bijvoorbeeld op de gentrificatie van Londen die ten koste gaat van gemarginaliseerde groepen.
Maar ook haar systeemkritiek roept vragen op over oorzakelijkheid en verantwoordelijkheid. ‘Iedereen is medeschuldig, maar niemand neemt verantwoordelijkheid’, schrijft Eddo-Lodge. Net als Kendi haast ze zich om te onderstrepen dat het niet gaat om ‘goede en slechte mensen’ , maar om het systeem. Concrete daders zijn uiteraard machthebbers die racisme gebruiken om gemarginaliseerde groepen eronder te houden. Zo hangt bij beiden antiracisme samen met antikapitalisme, een relatie die in de VS nog wordt versterkt door de overtuiging dat het kapitalisme is gebouwd op de slavenhandel en op het uitbuiten van zwarte lijven, inmiddels gemondialiseerd.
Alleen, als wit privilege ‘alles wat we weten’ bedekt (Eddo-Lodge) en wit racisme een ‘uitgezaaide kanker’ is (Kendi), wordt de scheiding tussen ‘witheid’ als ideologie en witte mensen in hoge mate kunstmatig. Het doet denken aan de bezwering van sommige islamcritici dat ze niets tegen moslims hebben, maar alleen iets tegen de islam, het systeem. Wie gelooft dat? Moslims niet – en terecht. Voor zulke critici zijn zij in de eerste plaats ‘dragers’ van de islam. Als dat ook opgaat voor het idee van ‘wit privilege’, verandert dat van een analytisch concept in een vorm van etnisch relativisme over aparte werelden voor zwarte en witte mensen of, op microniveau, in een instrument voor het managen van persoonlijke relaties.
Nazi’s
Nu zijn dit natuurlijk twee boeken van activisten, geen academische studies. De heftige retoriek is dus allereerst een oproep van de auteurs aan lezers om zich bij de antiracistische beweging te voegen en in actie te komen.
Voor een meer feitelijke analyse van racistische structuren lijkt empirisch onderzoek vruchtbaarder dan een globale aanklacht tegen ‘witheid’. Geslaagde voorbeelden daarvan zijn er volop, vooral in de VS, zoals The New Jim Crow (2010) van Michelle Alexander over de massaopsluiting van zwarte mannen, White Rage van Carol Anderson over wit verzet tegen zwarte emancipatie (2016) of Richard Rothsteins The Color of Law (2017), dat aantoont hoe stadsplanning bewust segregatie in stand hield.
Aan die boeken voegt de in Berlijn wonende Amerikaanse filosofe Susan Neiman Learning from the Germans toe. Zij stelt haar landgenoten de Duitse Vergangenheitsaufarbeitung na 1945 ten voorbeeld, in een omvangrijk pleidooi voor een ‘nationaal narratief’ over racisme en compensatie voor nazaten van slaven.
De parallel is minder ver gezocht dan die lijkt, Neiman vermeldt dat de nazi’s in de jaren twintig veel leerden van de Amerikaanse rassenwetten (al vonden ze de one drop regel, dat één Afrikaanse voorouder iemand ‘zwart’ maakt, te ver gaan). Toch gaat haar vergelijking van Duitsland na 1945 en het Amerikaanse Zuiden na 1865 mank. Het verwerken van historisch trauma in een post-totalitair land dat opnieuw moet beginnen, verloopt anders dan in een federale staat na een burgeroorlog. Alleen al omdat de voormalige vijanden daarin als gelijken met elkaar verder moeten.
Bizarre sympathie voor DDR
Erger wordt het door Neimans bizarre sympathie voor de voormalige DDR. Ja, dat land had de Stasi, maar óók verplicht antifascistisch onderwijs, wat Neiman sterk aanspreekt. Maar studie van dat curriculum maakte ze niet, zoals ze zich ook niet genoeg afvraagt of het Oostduitse antifascisme niet vooral een instrumenteel karakter had. De opkomst van de AfD in het oosten stelt Neiman dan ook voor een probleem – hoe kán dat nu? Dan blijkt ze meer begrip te hebben voor de ‘vaak terechte grieven’ van de Ossies dan voor die van de rednecks.
Veel relevanter is Superior van wetenschapsjournalist Angela Saini. Zij laat zien dat, terwijl antiracisten een ruimere definitie van racisme zijn gaan hanteren, juist de oude ‘rassenleer’ her en der aan een terugkeer bezig is. Lang werd zulk racisme verhuld in culturele termen (niet Afrikanen zijn achterlijk, maar ‘de Afrikaanse cultuur’, wat dat ook is). Maar volgens Saini is ook onverbloemd rassendenken weer terug, met name in alt-rechtse kringen. Daar wordt verwezen naar moderne genetica, die ‘bewijzen’ zou leveren van evolutionair verankerde verschillen tussen raciale groepen.
Ook onverbloemd rassendenken is weer terug, met name in alt-rechtse kringen.
Meestal gaat het daarbij om vertekeningen of overdrijvingen, soms om onderzoek dat alweer onderuit gehaald is. DNA-analyses maken het steeds minder aannemelijk dat er scherpe ‘raciale’ grenzen te trekken zijn. In plaats van een heldere ‘stamboom’ lijkt de geschiedenis van Homo sapiens meer op dicht struikgewas.
Saini beschrijft het onderzoek en de politisering ervan met kennis van zaken en genuanceerd. Onder de ‘raciale realisten’ in haar boek komen we ook Jared Taylor tegen, recentelijk gesprekspartner van Thierry Baudet, die zich verdedigde met het argument dat je ook kennis moet nemen van controversiële ideeën.
Dat zal best, maar van sommige ideeën slaat de stank nu eenmaal af. Saini’s reportage is een terechte en tijdige waarschuwing tegen de herleving ervan.
ISBN | 9789463104715 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20190805 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 141 mm |
Hoogte | 216 mm |
Dikte | 24 mm |
Je bent al ingeschreven met dit
e-mailadres