Zee Nu
‘Gegolf, gegolf, gegolf, gegolf, geraas, gegolf’: alles lijkt als altijd te zijn, aan de kust van Nederland. Het is zo’n beetje anno nu, februari in het ‘tweede decennium van de eenentwintigste eeuw’: natte sneeuw, opgetrokken schouders. Dier en mens blijven liefst binnen, warmpjes in hol en huis. Maar eb wordt het niet meer, van de ene op de andere dag, en iedereen moet vluchten. Het water komt! Stukje bij beetje rukt de zee op, elke dag een onverbiddelijke kilometer erbij, op sommige dagen zelfs meerdere. In haar nieuwe roman Zee Nu verkent schrijver en filosoof Eva Meijer (1980) wat op deze premisse volgt. Eerder dook in haar werk al plotsklaps een rivier op (De nieuwe rivier, 2020), ditmaal is de macht aan het zoute water.
Hoe reageren de Nederlanders op de vloed die niet van wijken weet? Meijer geeft het weer in proza met een afwijkende regelval:
‘straks overstroomt het hier ook (kijk nou naar de voortuin, zou ik de heg nog moeten snoeien)
het zal wel loslopen, dit kan niet
dit is te groot
te gek
ik moet nu weg maar waarheen
ik wil niet weg
het moet nog lente worden (zou het nog lente worden?)’
en ook: ‘het zal mijn tijd wel duren,’ misschien (dan wel zeker) is het nepnieuws…
En wat denken hun medebewoners, de dieren, zoal? Die talmen niet, die monkelen niet, die komen in actie. Ze verlaten hun leefgebied zodra het niet anders kan, in lange optochten, de vossen, de konijnen, de futen, en na verloop van tijd ook tamme dieren als paarden, die ervoor uit stallen en weilanden moeten breken. Eensgezind zijn ze, niet gehinderd door vermoedens en meningen, door geklets en gezever, zoals mensen.
Reddingsvesten
In Zee Nu sprokkelt Meijer menselijke reacties bijeen: al die taaltjes, al die tongen. De tekst bestaat voor een groot deel uit een opeenvolging van fragmenten. Er staan reclame-uitingen in, inspelend op nieuwe levensbehoeften (‘Nu bij de Action: 4 reddingsvesten voor de prijs van 3!’), er zijn verklaringen van de minister-president met hier en daar wat persoonlijke gedachten van hem erbij, zo ook van andere politici, whatsappjes van burgers (bijvoorbeeld sussende berichten aan familie in het buitenland), stukjes van reportages uit de media, een gedachte of wat van de verslaggever van dienst persoonlijk, uitingen van klimaatactivisten, al demonstrerend en privé, onderling. Dit alles schrijft Meijer aaneen met korte, constaterende zinnen over de situatie: ‘het was drukker dan anders in de supermarkten’, ‘op de zesde dag begon het aanspoelen [...], vooral veel gebruiksvoorwerpen’, ‘de laatste ratten gingen op pad.’
Het is even wennen, deze roman met helikopterview (en met een danig gebrek aan leestekens en hoofdletters). De roman heeft nauwelijks een hoofdpersoon. Er is een aantal personages dat wel een verhaallijntje krijgt, maar het maakt toch niet veel uit wie wat zegt. De karakters blijven vlak, niet erg ingevuld. Een leidend (vertel)perspectief ontbreekt lange tijd. Wellicht is de zee zelf de hoofdpersoon, maar de zee ‘denkt niet en voelt niet’, zoals Meijer schrijft, ‘tenminste niet op een manier die de mensen als zodanig kunnen herkennen, met hun denken en hun voelen, dat noodzakelijkerwijze beperkt is want gebonden aan hun fysieke gesteldheid en voorstellingsvermogen.’ Ze laat wel zien wat mensen zoal op de zee projecteren. In korte, cursief gezette stukjes schrijft een meisje daarover, onder kopjes als: ‘De zee als thuis’, ‘De zee als verlies,’ ‘De zee als woede.’ Het is een beetje irritant, kitscherig, zelfs al is de vermeende schrijfster ervan pas veertien.
Willekeurige diersoort
De vertelling zonder hoofdpersoon of -personen blijft aanvankelijk op afstand, door de gekozen vorm, waarin de aandacht aldoor verspringt. Maar gaandeweg groeit begrip en zelfs bewondering voor wat Eva Meijer met Zee Nu beoogt – en doet. Inhoud en stijl gaan in dit boek op unieke wijze samen: alles stroomt en is aan elkaar gelijk, in de zin van: bewust even belangrijk gemaakt. De karakters zijn expres schetsmatig gehouden, het zijn maar willekeurige exemplaren van een willekeurige diersoort, de mens, niet belangrijker dan andere diersoorten. De mens is niet het middelpunt van alles, noch de kroon op de schepping die hij zich waant – een boodschap die Meijer als essayist en columnist ook al jaren uitdraagt. Onlangs bepleitte ze in deze krant nog dat het wenselijk is ‘een ander verhaal over de mens [te] gaan vertellen, waarin verbindingen met anderen en met de aarde centraal staan, en de vele perspectieven op het leven. Voor alle wezens, mens of niet.’
Zee Nu is een voorbeeld van wat er zal gebeuren als we dat niet doen, niet eindelijk nu eens gaan doen: de mensen in dit boek, dat zijn wij. En over ons, zelf stukje van de natuur, is ‘de natuur’ de baas. Of het nou de zee of een ziekte is: de roman is, naast op een te vrezen nabije toekomst, nadrukkelijk geënt op een heel nabij reëel verleden. Er is bijvoorbeeld sprake van een ongelovige ‘Grote Willem’, sprekend Willem Engel, en zijn volgers die zich de ‘blijvers’ noemen: ‘Het gonsde in de niet eens zo heel diepe krochten van het internet, in de paden van de supermarkt, verderop in de straat en in het volgende dorp [...]. Beelden van de oprukkende zee zijn gemanipuleerd en de regering wil de mensen ANGST aanjagen en MANIPULEREN. Het is een LINKS COMPLOT.’ De vergelijking van de noodtoestand in het boek, en de recente reacties in de samenleving op de Covid-pandemie, ligt voor de hand, maar werkt en is geestig. Net als de constatering dat de vissen nu eindelijk eens boffen.
Op daken leven
Naar het eind toe biedt Meijer de lezer alsnog wat meer, voor de hand liggender houvast. Hier spitst het relaas zich toe op drie vrouwen, een al eerder opgevoerde oceanografe, de schrijvende veertienjarige en een eveneens eerder ten tonele gevoerde klimaatactiviste, die allen met een eigen belang in letterlijk hetzelfde schuitje stappen. Zij varen het ondergelopen land op, op zoek naar een geliefde, een kat (de mens kan zich namelijk best met andere diersoorten verbinden), een moeder. Ze stuiten op een bizarre nieuwe wereld van achterblijvers die op daken leven, heel beeldend beschreven. De meeste Nederlanders hebben tegen die tijd geen natte voeten meer, die verwierven zich een plek in het buitenland na hun vlucht voor het water. Dat gaat verwonderlijk soepel, waarmee Meijer al met al dus ook een boodschap van hoop meegeeft. Wat ons en andere diersoorten ook overkomt, er openbaart zich wel een nieuwe weg, een andere toekomst. Hopelijk verbeelden de mensen zich dan niet langer dat hun weg dan de enige weg is, laat staan de enige weg van belang.
ISBN | 9789464520132 |
---|---|
Aantal pagina's | 240 |
Datum van verschijning | 20220303 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 126 mm |
Hoogte | 202 mm |
Dikte | 22 mm |