Ze toonden zich voor het eerst aan haar op het tuinmuurtje dat doorliep tot helemaal achteraan de coniferen. Daar hadden ze gestaan, ze hielden haar in de gaten. Op die manier kwamen ze in het leven van de verteller en zijn zus Marianne. De daaropvolgende jaren ziet Marianne ze steeds vaker. Ze jagen haar op, willen haar laten zien dat ze haar altijd weten te vinden. Ze doen haar in paniek ontvlammen, maar het is Marianne zelf die haar broer angst aanjaagt.
In de schaduw van de coniferen ontbloot de verteller zijn familieverhaal, over het verlies van ouders, de komst van rijkdom, over de jaloezie, achterdocht en waanzin die daaruit ontsprongen. Met deze donkere vertelling schrijft dichter Max Temmerman (°1975) zijn prozadebuut, waarin hij de donderende vaart van een Simenon-roman koppelt aan zijn eigen poëtische stem.