De terugkeer
Is vader Gerrit wel aan een overdosis slaappillen overleden?
Esther Gerritsen Zelden werkt een misdaadplot in een literaire roman zo goed als in Esther Gerritsens met veel schrijverslef geschreven nieuwe boek.
Aanvankelijk leest De terugkeer niet als het gladde, gave werk dat het uiteindelijk blijkt te zijn. Het past dan ook meer bij de schrijver die Esther Gerritsen (1972) is om vooral, eerlijkheidshalve, de incoherentie van het menselijk leven te tonen. De maffe, ongerijmde realiteit, en dan zo treffend geportretteerd dat de waarachtigheid van de personages geen twijfel lijdt.
Het openingshoofdstuk alleen al. We maken er kennis met Max, die zijn vader ‘in zijn onderbroek naar de koelkast’ ziet kruipen. Moeder zit aan de keukentafel en kijkt toe. Wat er aan de hand is: vader Gerrit heeft een zware depressie, kan nauwelijks van de bank komen, schaamt zich, voelt zich bezwaard om een glas water te vragen en haalt het dus maar zelf, kruipend, terwijl zijn vrouw Johanna zich ergert aan de ‘zielige vertoning’ die dat niet-vragen oplevert. Het gaat ook nog mis. ‘Zijn vader huilde, liggend in een plas sinaasappelsap’ – een echt Gerritsen-zinnetje, en in deze context bijt dat, want het is pijnlijk én grappig. Die dubbele lading voelt Max ook: ‘Het was de eerste keer dat Max de pijn van zijn vader zag als iets wat je niet hoefde mee te voelen.’
Slaappillen
Over niet-glad gesproken: de scène is een herinnering van volwassen Max. Gelukkig is het verleden tijd, stelt hij. Als kind hoopte hij dat al: dat de winst van volwassenheid zou zijn dat er steeds meer verleden achter de horizon verdween. Ware het niet dat de bittere herinnering er nog is. De tijd is wat dat betreft niet vriendelijk – dus het hoofdstuk eindigt met de zin: ‘Maar nu groeit de angst dat er alleen te verliezen valt en dat de tijd zijn vijand is geworden.’ De tijd als vijand in een hoofdstuk vol tijdsprongen: dat is geen toeval. Maar dat valt pas later op.
Eerst tekent Gerritsen het gezin. Vader Gerrit is al twintig jaar dood, hij maakte een eind aan zijn lijden, moeder Johanna woont met een nieuwe vlam op Ibiza, Max is rimpelloos getrouwd en hovenier, want hij is goed in onderhoud (‘Hij snoeit struiken niet om ze te veranderen, maar om te zorgen dat ze min of meer hetzelfde blijven’), zus Jennie is opgegaan in het studentenleven in Groningen. En nu is er sprake van een terugkeer: Johanna remigreert, gedumpt wegens vroeg intredende dementie. Als het hele gezin dan terugkeert naar het ouderlijk huis, om te helpen, om haar op te vangen, opent zich voor Jennie de kans om eens te peuren in het verleden. Is vader Gerrit wel aan een overdosis slaappillen overleden? Het verleden keert driedubbel terug.
Gerritsen koos een vertelstijl die licht afwijkt van die van haar voorgaande romans: de kenmerkende registrerende scènes met veel dialoog zijn er nog, maar Gerritsen staat het zich ook toe om in grovere streken te tekenen, met meer beschrijving en duiding. Ze opent luikjes in de hoofden van haar personages, kruipt naar binnen, veegt de boel aan en vat samen: ‘Sinds kort durft Jennie weer te geloven in wat ze voelt en wat ze denkt. Ze heeft haar kinderlijke oordelen afgelegd en kan kalm zien wie ze is, wat ze weet.’
Misdaad
Vaak zet ze haar personages treffend neer, soms leidt het tot zevenmijlslaarsproza, tot gevoelens die je langs ziet komen maar niet echt voelt. Het is een consequentie van die opzet met een meervoudig perspectief (de verteller zit telkens weer in een ander hoofd), maar veroorzaakt ook dat de eerste helft van de roman iets stuurloos lijkt te hebben.
Lijkt, want het is opzet. Met de start van een onderzoek naar Gerrits dood, waarbij er sprake blijkt van een misdaad, wordt dat verholpen. Zelden werkt een misdaadplot in een literaire roman zó goed.
De roman profiteert van de dwingende plot, maar de implicaties reiken verder. Het overlijden verbindt vele lijntjes die los leken te hangen, waardoor je bewondering groeit, met terugwerkende kracht, of bij herlezing. Het gevolg is dat de hele geschiedenis van verhoudingen in het gezin ermee blijken samen te hangen. De misdaadplot versterkt de psychologie: het gaat niet om de misdaad, maar om wat de misdaad over de mensen zegt.
Spookpersonage
Gerritsen vertelt het verhaal ook vanuit Gerrit, die als spookpersonage aanwezig is wanneer er aan hem gedacht wordt. Zoiets getuigt van schrijverslef, en geeft ook aanleiding tot (flauwe) grappen, maar het werkt: het verhoogt de spanning (‘Gerrit geniet van de aandacht maar vreest de gevolgen’) én maakt de centrale kwestie van de roman invoelbaar. Zo werkt ook het perspectief van Jennie: het zet háár neer en de hele roman: als zij bij haar dementerende moeder vaststelt ‘hoe die tijd niet onschuldig is, maar verwoest, afbreekt, gaten slaat, als een plaag die over het land trekt’.
Het draait om Max, om zijn worsteling, om zijn groeiende besef dat de beklijvende waarde van de roman is. ‘Godzijdank is het geheugen gebrekkig, heeft hij gedacht, hoe mooi dat het vanzelf slijt. Het was zo gestaag aan het verweren, hij was zo prachtig op weg naar de totale uitvlakking. Maar nee. De grote terugtocht naar toen is allang begonnen, en er komen elke dag nieuwe details bij. Het verleden wordt completer’, moet Max concluderen. Het verleden is niet afgesloten.
2020-11-06 Thomas de Veen
Hun vader kijkt vanuit het hiernamaals toe op het leven van zijn dierbaren. Hij heeft de antwoorden op Jennies vragen, maar niemand hoort de doden. En als bij moeder alzheimer wordt geconstateerd, beseft Jennie dat ook zij straks geen antwoorden meer kan geven. Het wordt tijd om de feiten op te graven.
ISBN | 9789044542523 |
---|---|
Aantal pagina's | 256 |
Datum van verschijning | 20201027 |
NRC Recensie | 4 |
Breedte | 144 mm |
Hoogte | 222 mm |
Dikte | 28 mm |