De zee
Deze schrijvers waarschuwen: dit zijn de laatste ogenblikken waarin we kunnen bepalen welke kant het opgaat met de oceanen
Zeeboeken De zee is voor de mens zowel een voorraadschuur als een vuilnisbelt. Dat blijkt onhoudbaar, schrijven drie auteurs. Hoog tijd om onszelf als ‘een ander dier’ te gaan beschouwen.
Het containerschip Tokio Express was onderweg van Rotterdam naar New York toen het twintig mijl voorbij Land’s End in een winterstorm werd getroffen door een uitzonderlijk hoge golf, een rogue wave, die 62 containers overboord sloeg. In één ervan zaten bijna vijf miljoen stukjes Lego, merendeels uit sets met een zeethema, zoals Lego Aquazone.
Meer dan vijfentwintig jaar na wat bekend werd als The Great Lego Spill van 1997 kun je ze op de stranden van Cornwall nog steeds vinden: plastic octopusjes, walvisjes, zeegras, zwemvestjes en duikattributen zoals luchtflesjes, flippers en onderwatergeweren.
Niet ver daarvandaan was in 1967 de supertanker Torrey Canyon op de rotsen gelopen. Aan boord: 17.000 ton ruwe olie uit Koeweit. Die olie en de chemicaliën die in zee werden gestort om de olie te verdunnen zorgden voor een milieuramp die vijftig jaar later nog zichtbaar is. De stranden zijn er nu weliswaar weer wit en de branding trekt surfers uit de hele wereld, maar biologen zien nog steeds wilde schommelingen in de stand van schelpdieren en wieren die een rechtstreeks gevolg zijn van de vijftig jaar oude ramp.
Je kunt, met zeeman-schrijver Joseph Conrad, zeggen dat de oceaan ‘geen mededogen, geen loyaliteit, geen wetten, geen geheugen’ heeft, ‘alsof hij te groot en te machtig is voor alledaagse deugden’. Je kunt ook zeggen dat de zee tegenwoordig iets minder machtig en groot is. Haar fysieke macht is misschien nooit te temmen, maar hoe zit het met haar levenskracht? Nu het besef doordringt dat de zee ons kan maken en breken, is dat meer dan een actuele vraag: het is een existentiële. En de zee vergeet niets.
De mens heeft altijd geleefd met het idee dat de oceaan zo groot is dat je er probleemloos alles in kunt gooien waar je vanaf wilt, én dat je er tegelijkertijd zo veel uit kunt blijven halen als je wilt, zegt een zeebioloog tegen de Britse schrijver Wyl Menmuir. Voor zijn debuutroman, The Many, kreeg Menmuir in 2016 een Booker-nominatie. In het betoverend mooie The Draw of the Sea onderzoekt hij nu onze (en zijn eigen) dubbelzinnige verhouding met de zee: bron van schoonheid, voedsel, troost, fatale verleiding, een verwoestende kracht maar niettemin zelf kwetsbaar.
Het idee van de zee als voorraadschuur en vuilnisbelt ineen is onhoudbaar gebleken. Toch lukt het ons nauwelijks om onze gewoontes te veranderen, schrijft Menmuir. ‘We zijn geprogrammeerd om te geloven dat de wereld voor ons zal blijven zorgen, ondanks het bewijs voor het tegendeel.’ De zeespiegel stijgt versneld door onze olieverslaving. Een warmere oceaan verliest zijn functie als ‘wereldthermostaat’. De vis raakt op, verdwijnt, net als veel zeedieren die wij niet eten. En die vijf miljoen Legosteentjes zijn maar een fractie van de veertien miljoen ton plastic die elk jaar in de zeeën terecht komt.
Pesticiden
De eindige zee is trouwens nog niet zo’n oude gedachte en het is fascinerend om die te zien ontstaan. Rachel Carson, een Amerikaanse marine-bioloog, is het bekendst door haar boek Silent Spring (1962), een aanklacht tegen het overmatig gebruik van pesticiden als DDT. Zo gaf ze, met James Lovelock en diens ‘Gaia-hypothese’, het startschot voor de milieubeweging en het denken over de aarde als samenhangend biologisch systeem.
In 1951 schreef Carson ook al een bestseller: The Sea Around Us, over de oceanen, van hun ontstaan in de geologische mist der tijden tot de modernste inzichten in golfstromen, getijden en het leven in zee. Haar zee is dan nog allereerst een oppermachtige wildernis. De mens, schrijft ze, ‘kan de oceaan niet beheersen en veranderen zoals hij in zijn korte verblijf op aarde de continenten aan zich heeft onderworpen en geplunderd.’
Dat oordeel moet ze bijstellen. Bij de uitgave van 1961, kortgeleden opnieuw in het Nederlands verschenen als De zee, noemt ze het ‘naïef’. ‘Het is een merkwaardige situatie dat de zee, waarin het eerste leven ontstond, nu wordt bedreigd door de activiteiten van een van de vormen van leven. Maar de zee, hoewel op een noodlottige manier veranderd, zal blijven bestaan; het is juist het leven dat wordt bedreigd.’
Dan gaat het overigens nog niet over klimaatopwarming of plastic soep, maar over de praktijk om radioactief afval in zee te dumpen, en over de fall-out van atoomproeven. Dat de aarde rond de Noordpool opwarmt wordt dan al een halve eeuw door metingen vastgesteld, evenals een stijging van de zeespiegel. Maar Carson (1907-1964) legt nog geen verband met versnelde opwarming door fossiele brandstoffen, als ze dat al kon, en kijkt met het lange perspectief van de wetenschap: ‘Het bewijs dat de zee stijgt is interessant en zelfs opwindend’, schrijft ze, ‘want het is een zeldzaamheid dat we, in de korte tijdspanne van een mensenleven, daadwerkelijk een verandering in een van de grote ritmes van de aarde kunnen observeren.’
Het is popular science in de beste betekenis; meeslepend slaat The Sea Around Us een brug tussen wetenschappelijke expertise van dat moment en de leek. Dat kennis over de evolutie van de aarde en de mensheid – en de treffende beeldspraak waarin die is vervat – sindsdien gemeengoed zijn geworden, is mede aan Carson te danken. Het idee dat onze schorpioenachtige voorouders een dikke 400 miljoen jaar geleden ‘aan land kropen’, bijvoorbeeld.
Of dat er weinig land bestaat dat nooit zee was. Zie de vondsten van fossiele zeedieren diep landinwaarts, tot in de Himalaya. Overblijfselen die – in de prachtige vertaling van Nico Groen, met behoud van Carsons ‘stem’ en soms beter dan het Engels – ‘voor het geestesoog en -oor de spookachtige golvenrijen en de bulderende branding uit het verre verleden oproepen.’
En het idee dat wij niet alleen uit de zee voortkomen, maar nog steeds ‘van zee’ zijn, de ‘zee in ons dragen’: in onze cellen met een mineralenmengsel dat sterk lijkt op dat van zeewater (en waarin nu dezelfde microplastics sijpelen die je in zeewater vindt). En natuurlijk dat wij ons leven beginnen als embryo in ‘de miniatuuroceaan van de baarmoeder’ en daar alle stadia doormaken van de evolutie van ‘waterbewoner die door zijn kieuwen ademde tot dier dat op het land kon leven’.
Nat Paradijs
Al is de mens die wereld ‘in het diepst van zijn onderbewuste [...] volledig vergeten’, schrijft Carson, dat is wellicht de reden dat hij instinctief terug wil naar de zee. Dat is ook het thema van Menmuirs boek. Meer dan verlangen: terug verlangen. De zee als nat Paradijs: ‘een tuin waarheen we niet kunnen terugkeren, hoewel we, in voor- en tegenspoed, het beheer over die tuin hebben geërfd’.
Waaruit bestaat de aantrekkingskracht van de zee, is de vraag die Menmuir overal stelt in Cornwall, waar hij woont. Aan de zwemmers die er het hele jaar door in zee gaan, aan de surfers, kleine vissers, freedivers die met flippers maar zonder luchtflessen minutenlang en tientallen meters diep duiken, aan de roeiers in hun traditionele smalle gigs, aan jutters, aan de man die elke dag in zee gaat om golven te fotograferen en aan de man die de wonderlijkste tekeningen maakt in het zand voordat de vloed ze uitwist.
De antwoorden lopen uiteen: overgave, het opgaan in iets groters; het gevaar, even het beest in de bek kijken; stille verwondering over koraal en wuivend wier; een uiterste beproeving van je lichaam; die ene lichtval; een voorwerp vinden op het strand dat je verbindt met het verleden en een ander deel van de wereld; troost na ziekte of een dood. En toch zeggen ze allemaal hetzelfde, schrijft Menmuir: ‘De zee, in al zijn grillige veranderlijkheid, herinnert je er voortdurend aan dat er weinig is dat je zelf in de hand hebt, en dat besef alleen al is een bevrijding.’ Wie in zee gaat ‘zet de klok even stil’ en ‘als je terug komt, ben je veranderd, verfrist, hernieuwd’.
Gedeelde zee
Maar die vrijheid is niet gratis, niet oneindig, zegt hij. Hoe meer zee we voor onszelf opeisen, voor welk doel ook, hoe minder er rest voor andere dieren. En dat we onszelf als een ‘ander dier’ moeten beschouwen, is de crux, de sleutel om in een gedeelde zee samen te kunnen leven.
Zie de orka’s die zeilboten aanvallen in Spaanse en Portugese wateren. En zie de walrus, die eerst opdook in Ierland en IJsland en ten slotte bij de Scilly-eilanden, even ten westen van Land’s End, die uitrustte op bootjes en er meer dan een tot zinken bracht. Zulke dieren zijn een probleem voor ons, is de consensus. In Noorwegen is kortgeleden een (andere) zwervende walrus om die reden gedood.
In plaats daarvan kunnen we ons volgens Menmuir beter afvragen waarom die dieren hun habitat verlaten en zich zo gedragen: niet zíj zijn het probleem, maar onze daden in hun omgeving. Dat dwingt ons rekening met hen te houden in plaats van andersom, ons ‘antropocentrische gezichtspunt’ in te wisselen voor een ‘biocentrisch’. Want de vitaliteit van de hele zee is uiteindelijk ook cruciaal voor ons eigen overleven.
Dat is de kern van wat ook Rachel Carson betoogt: op de natte steenklomp die door het heelal raast is alle leven een kwetsbaar onderling verband, en de mens kan er maar beter voorzichtig mee zijn.
Getijdepoelen
Dat is het kosmische perspectief. Je kunt ook inzoomen en dezelfde conclusie trekken. Zoals Adam Nicolson die in De zee is niet van water een boek lang als door een vergrootglas kijkt naar het broze evenwicht tussen alle levensvormen in de getijdepoelen bij zijn huis aan een baai aan de Schotse westkust. Die poelen, die achterblijven tussen de rotsen als de zee zich terugtrekt tot de volgende vloed, zijn een microkosmos van garnalen, zeeslakken en -pokken, algen en wieren die elkaar zowel voortdurend naar het leven staan als dankzij elkaar overleven.
Woeste schommelingen als door de ramp met de Torrey Canyon in Cornwall zijn er niet te zien, schrijft hij. Dit is gezond water. Niettemin voltrekken zich daarin ‘met grote regelmaat veel kleinere rampen’: wier scheurt af door een storm, zeepokken koloniseren een gat of een temperatuurschommeling zaait dood en verderf onder de schaalhorens. ‘Het is een landschap dat tikt en flikkert op een schaal die ons bijna volledig ontgaat, tenzij we goed kijken’, schrijft Nicolson in de vertaling van, opnieuw, Nico Groen, die je het Engels bijna doet vergeten. ‘De zee is niet van water, noch een medium om in te zwemmen, maar een wereld om langszij te komen, om mee te zijn op andere dan roofzuchtige manieren.’
Het is een waarschuwing die in alledrie de boeken klinkt: dit zijn de laatste ogenblikken waarin we kunnen bepalen welke kant het opgaat met de planeet en zijn oceanen. In de hoop dat het ultrakorte tijdperk waarin de mens dominant is, het Antropoceen, niet eindigt met het einde van de mensheid.
09-09-2022 Hans Steketee
Nu de oceanen en zeeën door toedoen van de mens in gevaar zijn, maakt Carsons boek ons onverminderd bewust van de kwetsbaarheid en het belang van de oceaan, inclusief het leven dat erin huist, en van onze verantwoordelijkheid de planeet gezond te houden.
ISBN | 9789025314088 |
---|---|
Aantal pagina's | 288 |
Datum van verschijning | 20220322 |
NRC Recensie | 5 |
Breedte | 135 mm |
Hoogte | 215 mm |
Dikte | 23 mm |