Nu ik

Rutger Pontzen
23,99
Op voorraad
SKU
9789021457864
Besproken in NRC
Bindwijze: Paperback / softback
Levertijd 1-2 werkdagen Verzendkosten € 2,95
  • Gratis verzending vanaf €50,-
  • Veilige en makkelijke betaalopties
  • Aangesloten bij Thuiswinkel Waarborg
  • Makkelijk bestellen ook zonder account
Afbeelding vergroten
Productomschrijving
'Urgent en onstuitbaar als een volledige bekentenis.' Thomas Rosenboom In 'Nu ik', de fenomenale roman van Rutger Pontzen, vertelt de hoofdpersoon koortsig zijn verhaal, in een ritme dat als een trance werkt, met humor en lichtheid, maar ook dwingend en onontkoombaar.
Meer informatie
Auteur(s)Rutger Pontzen
ISBN9789021457864
BindwijzePaperback / softback
Aantal pagina's272
Publicatie datum20150421
NRC Recensie4 ballen
Breedte123 mm
Hoogte200 mm
Dikte22 mm
NRC boeken recensie

Het is even wennen als je het romandebuut van Rutger Pontzen (1957) openslaat: een boek zonder witregels, zonder alinea’s, zonder hoofdstukken. En waar eindigt de eerste zin? Nergens. Nu ik bestaat uit één puntloze zin die zich over 270 pagina’s uitstrekt. Pontzen vergt dus wel wat van het geduld en het concentratievermogen van zijn lezers, al maakt hij royaal gebruik van de puntkomma, een verkapte punt, om zijn ene zin overzichtelijk te houden.

Hij voert ons mee in de steeds doormalende gedachtenstroom van zijn aan slapeloosheid lijdende hoofdpersoon, die Ponsen heet. Deze bijna-naamgenoot kijkt terug op zijn jeugd in een naamloze Brabantse provinciestad waarin op grond van het stratenplan Tilburg valt te herkennen. Wie zijn aandacht bij die ene koortsachtige, gedreven zin weet te houden, wordt royaal beloond met een tegendraadse, opvallend onsentimentele en bij vlagen nogal geestige familiegeschiedenis.

Aan het woord is de jongste telg uit een wethoudersgezin met zeven kinderen. Zijn ‘databank’, zoals hij zijn eigen brein noemt, zit vol met gevoelens, gedachten en overwegingen die hij in 55 jaar heeft verzameld. Dat ‘kerkhof van gedachten’, die ‘kettingreactie van vrije associaties’, dat ‘delirium van onaffe overpeinzingen’ krijgen wij voorgeschoteld, in die ene lange zin.

Zo onaf of ordeloos is de roman in de praktijk overigens allerminst. Hij is zelfs, ondanks het ontbreken van punten en hoofdletters, opvallend goed te volgen omdat zinsnedes vaak herhaald worden, in net iets andere bewoordingen. De jongste Ponsen heeft een duidelijk strijdplan dat al in de titel tot uitdrukking komt: ‘nu ik’. Als benjamin van het gezin, die er altijd maar wat bij bungelde, moest hij in zijn jeugd zijn oor laten hangen naar anderen, naar zijn praatgrage, dominante vader vooral, en nu is het dan eindelijk zijn beurt om zijn zegje te doen over de familie, over Tilburg (waar op een mooie zomerdag het asfalt er ‘zo mooi gesmolten bij kon liggen’), over het leven en vooral over de dood.

Pontzens alter ego probeert hier – enigszins vergelijkbaar met Nicolaas Matsier in Gesloten huis – in het reine te komen met het vroege overlijden in korte tijd van verschillende gezinsleden: vader, twee broers en een zus. Met geen van allen had hij een bijzonder warme, of innige band. Over de zus, die dood neerviel (verstopte kransslagader), meldt hij luchtig dat zij op zolder werd aangetroffen ‘in een bak met legosteentjes’. Over de broer die aan aids stierf heet het wat zuinigjes dat hij zo ‘leuk in de weer kon zijn met bloemen’ en dat iedereen altijd dol op hem was omdat hij het zo moeilijk had met zijn geaardheid. En ook de rondborstige vader, die naast wethouder architect was, maar geen enkel blijvend gebouw of interieur wist voort te brengen, komt er hier wat bekaaid af.

Hoe laconiek of afstandelijk hij het verder ook formuleert, het zijn vooral deze tragische voorvallen die zijn gedachten een bepaalde kant op sturen, en die hem nederig stemmen. Zijn naasten worden zomaar, van het ene moment op het andere, uit het leven weggerukt, door een auto-ongeluk of een gesprongen aorta: ‘je stond erbij en je keek ernaar, daar kwam het feitelijk op neer […], het leven voltrok zich buiten je om, net als de dood […]; je knipperde met je ogen en de volgende dode was alweer gevallen.’

Er zitten twee interessante, min of meer tegenstrijdige rode draden in deze roman. Aan de ene kant is er de poging om zich met de onvermijdelijke dood te verzoenen. Aan de andere kant klampt de manische denker zich vast aan zijn herinneringen om alles wat hem door de dood uit handen wordt geslagen toch nog enigszins te kunnen behouden.

Er is één gebeurtenis waarnaar Pontzen steeds opnieuw verwijst. Tijdens een kerstdiner, op zijn twaalfde, werd de jongste zoon plompverloren benoemd tot ‘troonopvolger’ van zijn vader. Hij zou ooit iets voortbrengen waarmee hij zich boven het maaiveld zou kunnen verheffen. Hij kreeg de opdracht, zo legde de zoon het voor zichzelf uit, om ‘een substantiële bijdrage aan deze wereld’ te leveren. Ik denk dat deze vaderlijke opdracht met Nu ik vele jaren later glansrijk is ingelost. Ik weet natuurlijk niet of dit boek de eeuwen zal trotseren, maar voorlopig staat deze ene meeslepende zin als een huis.

Back to top